met het essay van Josef Früchtl ‘Het is doen alsof’ ondertitel ‘Esthetische ervaring en politiek onder de condities van de moderne tijd’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Daarnaast verwijst ‘esthetisering’ ook naar de ambivalentie van het concept,in zoverre het ook desensibilisering betekent,een ‘an-esthesie’,die hand in hand gaat met de zich ‘postmodern’ uitbreidende esthetisering. Ze verdooft en stompt af,maar beschermt tegelijkertijd het sensibele subject (Welsch 1990:14;18 e.v.). Simmel heeft deze vorm van an-esthetisering van de leefwereld in zijn beroemde essay ‘Die Grossstädte und das Geistesleben'(1903) geanalyseerd en het ‘geblaseerdheid’ genoemd,een begrip dat wij tegenwoordig door het woord ‘coolness’ kunnen vervangen (Früchtl 2004:292 e.v.). Consensus en dissensus De Franse filosoof Jacques Rancière behoort in onze tijd tot de theoretici die hun eigen conclusies hebben getrokken uit de mogelijkheden van de verhouding tussen esthetica en politiek die de moderne tijd ontsloten heeft. In het onderstaande wil ik mij op hem richten. Mijn kritiek op hem brengt mij uiteindelijk bij een begrip dat de welbekende en tweehonderd jaar oude traditie van de verdenking,het wantrouwen en de ontmaskering – een traditie waarbij Rancière zich ook aansluit – ter discussie stelt:dat begrip is vertrouwen. Daarvoor is allereerst vereist dat het concept van consensus en veralgemenisering wordt gerehabiliteerd. Hiervoor vormt Kants analyse (in ‘Kritiek van het oordeelsvermogen’)van het esthetische oordeel en zijn alsof-structuur het raamwerk. Het politieke domein wordt langs die lijnen een sfeer waarin een (anticiperend-utopische)verschijning wordt gefingeerd. De alsof-structuur is bovendien ook kenmerkend voor de verdere samenhang van het handelen als zodanig,want als handelende persoon moet men doen alsof het handelen succes zal hebben. In een esthetische,politieke en dagelijkse context is de alsof-structuur als een omschrijving van het fingeren tevens een omschrijving van het vertrouwen:het is tegelijkertijd onzeker en fundamenteel. Hoe fundamenteel de status van de zuiver formele en fictieve betekenis van het consensusbegrip voor de hedendaagse filosofie is,kan duidelijk worden afgelezen aan elke waarheidstheorie die met de naam van Habermas en met het begrip consensus verbonden is,een begrip dat door de jongere generatie ontmaskeringstheoretici – dat wil zeggen door degenen die de recente Franse traditie blindelings volgen – ernstig gewantrouwd wordt.'(bladzijde 136-137) Wordt vervolgd. En nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘vlak voor me,ik rook je teer vleesch,/je uitschijnend stillevend vleesch,/ik stikte in je oogenkijken/in dat tintelend bloote kijken/uit dat stil hoofdbewegen,/van je handen en je hoofd en je voet/zooals het aan me nu nog doet.///O kon ik maar vinden/het uitvlietend gezwinde/woordenriviersterrelsel/waarin ik het alles vertel/voordat ik weg ga sterven/in het leven waarin ik zoo zwerve./Maar o schoone tintelkleure/die binnen de groote lichtdeuren/van den zonzomer is,/en al de lichtlichternis,de hooge heilige mis/van de dagen,/en goudlicht en avondschijn/in de roode kamer die zijn,/waarin zij toen was/met haar lichaam als glas/zoo doorzichtig,zoo lichtig,wilt wezen/samen altijd uitgelezen/in me die haar eenmaal zag/in uw licht roodgoudwitten dag.///Want laat ik maar bibbren/en maar heel wèg sidderen/in woorden opdat niets meer is/dan hare lichtermis.'(bladzijde 31-32) Wordt vervolgd.