verder met het essay van Josef Früchtl ‘Het is doen alsof’ ondertitel ‘Esthetische ervaring en politiek onder de condities van de moderne tijd’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Habermas voert het consensusbegrip binnen het raamwerk van een waarheidstheorie in,maar het is in zekere zin ook sociaal en politiek relevant,omdat de moderne tijd volgens Habermas in navolging van Kant en Hegel onder andere wordt gekenmerkt door de onvermijdelijke druk van het discursieve,dat wil zeggen door het gefundeerde ja – of nee-zeggen,oftewel het uitwisselen van argumenten en het veranderen van standpunten. Een dergelijke uitwisseling heeft echter geen zin wanneer ze niet op een gemeenschappelijke grond,dat wil zeggen op basis van gedeelde overtuigingen plaatsvindt en wanneer ze niet tot een resultaat leidt waarmee alle deelnemers kunnen instemmen. In een concreet geval kan het resultaat uiteraard ook dissensus zijn. In dat geval bestaat er (op fictief metaniveau) consensus over het feit dat men (op concreet niveau) niet tot consensus komt. Onvermoeibaar benadrukt de differentiatiefilosofie daarentegen inmiddels meer dan een halve eeuw dat in wezen niet alleen in de politiek,maar ook in ons taalgebruik een conflict aanwezig dat niet op afdoende wijze beslecht kan worden,omdat wij niet over een oordeelsregel beschikken die wij op beide zijden van het conflict,op twee verschillende manieren van denken,kunnen toepassen. Jean-Francois Lyotard heeft hiervoor het begrip ‘geschil'(différend)gemunt en hij werkt dat uit in het beeld van de archipel:elk eiland binnen de eilandengroep staat voor een heterogene discoursvorm,die met een ander eiland of meerdere eilanden verbonden kan worden door een reder of een admiraal(lees:het oordeelsvermogen). Die verbinding behoeft niets anders te zijn of te doen dan het permanent herhalen van de zin dat de discoursvormen heterogeen zijn en verbindingen niet mogelijk zijn. Maar het tegenargument ligt voor de hand:die zin veronderstelt dat degene die haar uitspreekt,al een verbinding tot stand heeft gebracht. Een geschil kan kortom pas optreden,wanneer beide conflictpartijen – bij Kant de verbeelding en de rede – hun strijdige uitspraken ter kennis nemen,wanneer zij elkaar in dit opzicht pas kunnen begrijpen. ‘Dat de partijen elkaar ‘begrijpen’is overduidelijk noodzakelijk voor hun geschil,’ stelt Lyotard dan ook (Lyotard 1994: 142; Lyotard 1988: 77 e.v.; Welsch 1995: 328 e.v.). Rancière is evenals Lyotard in het algemeen niet ontvankelijk voor de zuiver formele en fictieve betekenis van het consensusbegrip.'(bladzijde 137-138) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Voel je den nacht/den eersten lentenacht?///Hoor je de boomen wel zingen/eerst daar heel hoog hoog zingen/van de teere bovenste takken/als keelen die braken/in angstig verlangend hoog vreugdeschreien,/hun hoog gierluidende lentelijen,/hoor je den nacht/den eersten lentenacht?///En nu gonzen de stammen/nu de eerste nachtvlammen/hen grijpen in zwarte handen,/ze gonzen tusschen hun tanden,/hoor jet het,kind,/hoor je het,kind,/de oude zwarte stampalen/droomen in lage schalen/omdat het nu weer begint.'(bladzijde 33) Het gedicht wordt vervolgd.