met het essay van Benoît Hermans ‘Wat er met kleur is gebeurd’ ondertitel ‘Reflecties over fotografie naar aanleiding van Newton,Goethe en Merleau-Ponty’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Om dit verschil in benadering te verhelderen gebruikt hij in de inleiding van zijn ‘Fenomenologie’ de metafoor van de verhouding tussen landschap en cartografie. Volgens Merleau-Ponty moet je al heel erg vertrouwd zijn met wat een weide,een rivier en een helling is voordat je op een zinvolle manier van de schematiseringen op de kaart gebruik kunt maken. Het vermogen om een route uit te stippelen en met behulp van de kaart op een splitsing erachter te komen welke kant je op moet gaan,veronderstelt een veel meer omvattende vertrouwdheid met de omgeving waar je je op dat moment in bevindt. Als die er niet is,heb je aan een kaart helemaal niets. Dan kun je er onmogelijk achter komen wat het verschil is tussen een hoogtelijn en een lijn die een weggetje aangeeft. Toegepast op de twee opvattingen van kleur betekent deze metafoor het volgende. Als je niet begrijpt wat kleur onder normale omstandigheden is,dan kom je er volgens Merleau-Ponty ook niet achter hoe je een schematisering van de kleur,zoals Newton die in zijn optica ontwikkeld heeft of de fotografie een paar eeuwen later,opgevat moet worden. Dan is het niet zo gek dat je op een gegeven moment denkt dat kaartlezen en een wandeling maken eigenlijk hetzelfde is en dat je niet meer begrijpt welk mechanisme eigenlijk aan de schematisering die de fotografische kleur in feite is,ten grondslag ligt. In de paragrafen 486-489 uit het didactische deel van zijn kleurenleer heeft Goethe het over de zogenaamde chemische kleuren. Zij worden door bepaalde lichamen teweeggebracht en moeten worden opgevat als immanente eigenschap. Vroeger had men het over ‘colores proprii,corporei,materiales,veri,permanentes,fixi’. Zij hechten zich duurzaam aan het oppervlak van objecten en reiken tot in de kern ervan(Goethe 1991: 87). In hoeverre hij hier inderdaad anticipeert op de primaire kleurfunctie van Merleau-Ponty,is niet helemaal duidelijk. Want in navolging van Newton houdt hij voor de bepaling van de ware aard van kleur vast aan het primaat van de prismatische experimenten.'(bladzijde 169,170) Wordt vervolgd. En nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Het strand was stil en bleek,/ik zat doodstil en keek/naar de blauwe rimpeling-/er was ook windgezing.///Ik wist wie naast me zat/witrokkig en ze had/roosrood het glad gezicht-/er was ook veel zonlicht.'(bladzijde 54) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd.