met het essay van Benoît Hermans ‘Wat er met kleur is gebeurd’ ondertitel ‘Reflecties over fotografie naar aanleiding van Newton,Goethe en Merleau-Ponty’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Als je goed kijkt,blijkt dat de foto van beide niet veel meer dan een slap aftreksel overlaat. Zolang er geen lichtmeters worden uitgevonden die net als het oog gevoelig zijn voor de eigen kleur van een materiaal,blijft een werkelijk realistische weergave van licht en materie een utopie. Ten slotte schrijft Merleau-Ponty hoe storend het zijn kan als je ziet dat de camera licht en materie met elkaar verwart: ‘Op foto’s zijn reflecties en belichtingen vaak slechts weergegeven omdat ze in dingen zijn veranderd:als iemand in een film bijvoorbeeld met een lamp in de hand de kelder ingaat,zien wij de lichtbundel niet als iets immaterieels dat de duisternis doorzoekt en objecten laat verschijnen,maar neemt deze een vaste vorm aan en is niet langer in staat ons het object van zijn uiteinde te tonen'(Merleau-Ponty 1997: 365). Het bezwaar dat Merleau-Ponty met de fotografie heeft,is dus eigenlijk een omkering van het probleem dat ik ermee heb. Ik mis op de foto het echte fluweel,aluminium of plexiglas,en stoor me aan het feit dat hun structuur onvoldoende wordt benaderd. Merleau-Ponty komt als het ware van de andere kant. Hij ergert zich aan het feit dat licht,het meest immateriële element,op de foto zo letterlijk iets materieels wordt. Maar zo komt ook hij uiteindelijk bedrogen uit. Der kleine P De reden dat ik zo uitgebreid op deze thematiek inga,heeft niet alleen te maken met de moeilijkheid om mijn werk goed te reproduceren,maar ook met het feit dat iets van deze problematiek in de loop van de tijd ook een onderdeel van mijn eigen werk geworden is.'(bladzijde 172-173) Wordt vervolgd. En nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘De bolle blauwwangige lucht blies in zijn gouden/horenen omgespannen met zijn vuist-/de lucht kon ’t wijd weerklinken niet meer houden,/berstte en brak en blauwe sneeuw vloog vergruisd.///De wereld was een blauwe en witte zale,/daar stond een sneeuwbed tintelsneeuw midde’ in,/uw goudhoofd naar zwaanveeren ging te dalen-/lachende laagt ge,over het veld,handblanke,blankhande,trantele koningin.'(bladzijde 59) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd.