met het essay van Albert van der Schoot ‘Muzikaal gedrocht of kunstwerk van de toekomst’ ondertitel ‘Beethovens symfonieën als cruciaal experiment voor een filosofische paradigmawisseling’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. Árgwanend moeten ze met gespitste oren op hun stoel hebben gezeten:als dit al zo begint,welke dreigingen staan ons dan nog meer te wachten? Dat viel eigenlijk,na die eerste schok,in de rest van de Eerste Symfonie nog wel mee. Na twaalf maten inleiding volgt Beethoven de praktijk die een halve eeuw in de Mannheimer Schule was ontwikkeld:er ontvouwt zich een sonatevorm,die begint met een expositie. Beethoven confronteert een eerste thema met een tweede,dat er in karakter mee contrasteert en dat bovendien in een andere toonsoort klinkt (namelijk in de dominant G groot). En als na de confrontatie van beide thema’s in de doorwerking het materiaal opnieuw wordt gepresenteerd in de reprise,voltrekt zich op de laatste tel van maat 205 het wonder:het tweede thema weerklinkt nu óók in C groot. De beide thema’s die aanvankelijk qua toonsoort tegenover elkaar stonden zijn met elkaar verzoend,en hebben een gemeenschappelijke toonsoort gevonden. Deze muzikale dialectiek is op zich geen vondst van Beethoven,maar bij hem wordt het idioom van confrontatie en verzoening nadrukkelijker,en treden de tegenstellingen meer op de voorgrond dan bij de symfonieën van Haydn het geval was. Je zou kunnen zeggen dat Beethoven de chemie van de harmonische verbindingen wat dichter op de huis zit. Hij maakt de thema’s korter,de contrasten feller,en naarmate hij zich verder ontwikkelt als componist van symfonieën komt er op die contrasten ook meer nadruk te liggen. Niet alleen de melodie en de ritmiek,maar ook de dynamiek wordt erbij betrokken. De opening van de vierde Symfonie maakt dat duidelijk:nog steeds een langzame inleiding à la Haydn,maar vanaf het begin vervuld van een verwachtingsvolle spanning die in de symfonieën van Haydn nog ondenkbaar was. Tegen het eind van de expositie worden de dynamische contrasten feller dan ooit,en lijkt het wel alsof Beethoven niet alleen de muzikale atomen heeft ontrafeld,maar daarbinnen ook nog de protonen tegen de elektronen wil uitspelen.'(bladzijde 99) Wordt vervolgd. En nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Het regende in de stad,/toen kwam er wat/muziek van straatmuzikanten,/die bliezen naar de kanten.///Toen voelde ik den leugen/van vroolijkheid in ’t geheugen,/die men als kind eens heeft,/te dansen omdat men leeft.'(bladzijde 66) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd.