met het essay van Albert van der Schoot ‘Muzikaal gedrocht of kunstwerk van de toekomst’ ondertitel ‘Beethovens symfonieën als cruciaal experiment voor een filosofische paradigmawisseling’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Zelf is Hegel met die regels en wetten niet bekend en voor hem geldt dat hij de ervaring deelt van de door hem beschreven ‘Liebhaber’,de luisteraar die ondanks al zijn inspanningen geen greep kan krijgen op die ingewikkelde notenbrij. Wie de klankrijkdom op deze manier ondergaat,voelt zich meer thuis bij muziek die een begeleidende of dienende rol vervult,een rol die door Hegel zorgvuldig van die van de ‘zelfstandige muziek’wordt onderscheiden. Maar ook in dat domein voelt hij zich niet altijd veilig:aan de dramatische muziek van zijn tijd is voor Hegel geen touw meer vast te knopen,omdat daarin de meest uiteenlopende gemoedstoestanden allemaal dwars door elkaar lopen. Net als Lessing vertaalt Hegel deze muziek dus in gemoedstoestanden,zonder ook maar enige aandacht te hebben voor de ontwikkelingsprocessen die in de muziek zelf plaatsvinden. Het blijft een voor altijd gemiste kans. Hegel illustreert zijn betoog op diverse plaatsen met verwijzingen naar componisten. Met Mozart is hij bekend,en hij verwijst ook naar Lotti,Durante en de grote ster van de jaren twintig van de negentiende eeuw:Rossini. Maar zijn geestverwant Beethoven vermeldt hij nergens. En ook het omgekeerde geldt:Beethoven is zich nooit bewust geworden van de verwantschap tussen zijn eigen compositorische bemoeienissen en de ontwikkelingen in de filosofie. Hij heeft zich samen met zijn vriend Anton Reicha aan de universiteit van Bonn laten inwijden in de filosofie van Kant,maar de dialectische wending die daar door de volgend generatie aan gegeven werd,is hem ontgaan. Het bleef aan anderen voorbehouden om de sonatevorm te onderwerpen aan een analyse waarin de ‘Zeitgeist’ tot uitdrukking werd gebracht – of,in negentiende-eeuwse termen geformuleerd,om de sonatevorm te verstaan als ‘zijn tijd,in klinkend bewogen vormen gevat’.'(bladzijde 101) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Het gouden zongewier,/een oogenblik,/hoog maakt stil ,plezier/de leeuwerik.///De zon zwermt in goud goud,/fijn klinkt geklik/van schapebel – in ’t goud/hoor leeuweriken.///De wolken gaan stil voort/op gouden grond,/ze zeggen zich geen woord/uit gouden mond.'(bladzijde 69) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd.