met het essay van Albert van der Schoot ‘Muzikaal gedrocht of kunstwerk van de toekomst’ ondertitel ‘Beethovens symfonieën als cruciaal experiment voor een filosofische paradigmawisseling’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Deze jurist,illustrator en auteur was bepaald geen amateur op het gebied van muziek:hij was ook actief als dirigent,muziekcriticus en componist. Hoffmann geeft aan de bewondering voor zijn idool uiting in het idioom van de nieuwe tijd,de romantiek,en hoort in diens composities de muzikale invulling van het begrip dat de gemoederen aan het eind van de achttiende eeuw flink in verwarring had gebracht:’das Erhabene’, het sublieme. De voorbeelden die de achttiende eeuw zelf aanvoerde om het sublieme ook muzikaal gestalte te geven moesten volgens Hoffmann wel verbleken,nu Beethoven op het toneel was verschenen. In een opzienbarende recensie van Beethovens Vijfde (Hoffmann 1966) vergelijkt Hoffmann de bijdragen die door de Weense Klassieken aan de ontwikkeling van de instrumentale muziek waren geleverd:Haydn ademt de sfeer van ongecompliceerd optimisme,Mozart leidt ons binnen in een bovenmenselijk geestenrijk,maar het is pas Beethoven die de ‘unendliche Sehnsucht’,het eindeloos verlangen verklankt waar het de ware romanticus om te doen is. Hoffmann beschouwt Beethoven dan ook als de meest sublieme aller componisten,en hij prijst hem omdat hij zijn fantasie niet onder controle heeft. En toch weet hij tot en met het laatste akkoord,en zelfs nog daarna,de toehoorder in één enkel gevoel vast te houden,een gevoel van verwachtingsvol verlangen. Voor Hoffmann kan er geen twijfel over bestaan:’hier gebeurt het!’En de incompetente critici die dat niet erkennen krijgen er stevig van langs. De Vijfde van Beethoven verschaft de mensheid toegang tot een dan toe onbekend rijk – het rijk van het oneindige en het onzegbare. Hier is geen plaats meer voor gevoelens die zich ook in begrippen uit laten drukken. Zelden heeft een enkele beschrijving van één muzikale creatie zo sterk haar stempel gedrukt op het denken over muziek als Hoffmanns recensie van de Vijfde van Beethoven.'(bladzijde 105) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Dat kouwe vleesch van een ander/tegen m’n drooge handen/en mijn oogen onzichtbaar in den nacht-/dat koele sappige vleesch – en al de kracht/van me den nacht in – ’t is als dood,/alles zwart,geen wit,geen rood-/mijn heele hoofd lijkt wel koel,/er is nergens een doel-/zoo lekker zwart is de nacht,/zonder oogen,zonder gedacht,/dat natte nachtbad,/dat verdronkenen,dat daggat,/dat rondom dauwig gevoel,/mijn hoofd is zoo lekker koel.'(bladzijde 75) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd.