met het essay van Albert van der Schoot ‘Muzikaal gedrocht of kunstwerk van de toekomst’ ondertitel ‘Beethovens symfonieën als cruciaal experiment voor een filosofische paradigmawisseling’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Maar een paar decennia later stond er opnieuw een auteur op die zich sterk maakte voor Beethoven,en die diens werk tot voorbeeld nam voor waar het met de mensheid heen moest. In de eerste plaats met hemzelf. Want hoewel ook die auteur eerder als tekstschrijver dan als componist naam had willen maken,had hij juist als componist zijn eerste successen beleefd,waarna er nog vele zouden volgen. Richard Wagner vestigde zijn naam als degene die bij uitstek in staat was om aangrijpende teksten met de meest passende muziek te verbinden. En hij maakte er geen geheim van dat hij Beethoven als zijn leidsman beschouwde. De vereniging van tekst en muziek in het slotdeel van de Negende is volgens Wagner een keerpunt in de muziek. Op het moment dat er een stroming in opkomst is die meer waardering heeft voor de abstracte,’absolute’ muziek die niets anders tot uitdrukking wil brengen dan de ‘klinkend bewogen vormen’ van ritme,melodie en harmonie,ontstaat er volgens Wagner een ethisch probleem. Wagners veroordeling van de absolute muziek wordt dan ook in morele termen geformuleerd:hij verwijt haar dat ze de gemoedstoestanden wel kan presenteren,maar niet op inzichtelijke wijze kan ontwikkelen. Muziek kan geen dilemma’s formuleren,en het ontbreekt haar aan ‘morele wil'(Wagner 1983: 64). Dit morele manco staat in direct verband met de vraag naar de hiërarchie tussen melodie en tekst.’ (bladzijde 106-107) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Ik wilde ik kon u iets geven/tot troost diep in uw leven,/maar ik heb woorden alleen,/namen,en dingen geen.///Maar o alzegenend licht,/witheerlijk,witgespreid licht,/daal op haar en laat haar nooit zijn/zonder uw zaligen schijn.///Zij is zoo stil en zoo zacht/als gij voor haar – zoo is/het water voor een zwemvisch.///Ik weet niet of zij u maakt/licht,als haar monde slaakt/adem,of dat zij door/u werd en uit u bevroor.///Zij is als de gouden zonmiddag,/een herfstige laatste biddag/van boomen en het graskruid/tot ’t zonlicht,hoog boven ze uit.'(bladzijde 77) Morgen het tweede deel van het gedicht.