met het essay van Jael Kraut ‘Een stuk stilte’ ondertitel ‘Een filosofische analyse van John Cage’ ideeën over muziek’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Aan de hand van uitspraken van diverse filosofen,en van Cage zelf,stel ik in dit essay Cage’ benadering van muziek ter discussie. Hierbij merk ik op dat,hoewel de filosofie weinig heel laat van Cage,hij,zoals gezegd,nog altijd geldt als een van de meest gevierde componisten van de tweede helft van de twintigste eeuw. En diegenen die bepaalde stellingen van de aangehaalde filosofen over Cage te streng of zelfs reactionair zullen vinden:mogelijk vinden zij steun bij het feit dat de vader van de filosofie,Plato,eigenlijk het liefst had gezien dat alle muziek uit de wereld zou worden verbannen,in ieder geval van die plekken waar beschaving heerst. Want:’Wie op een verkeerde manier muziek maakt,berokkent zichzelf veel schade,want hij koestert een hang naar verkeerde gewoontes. En het is heel moeilijk om erachter te komen of iemand slechte muziek maakt,want geen van onze dichters en componisten haalt het bij de Muzen'(Plato:2005). Een nieuw soort muziek Het beste voor de Verenigde Staten zou zijn,aldus John Cage in 1927 tijdens een voordrachtwedstrijd op zijn school,dat iedereen zijn mond zou houden en dat alles wat door mensen in gang is gezet,stil zou staan. Want dan zou er een algemeen Amerikaans bewustzijn geboren worden (Cage 1993: 23). Hoewel deze uitspraak van de vijftienjarige Cage overkomt als een puberale opwelling,lijkt hij er toch zijn levensdoel van te hebben gemaakt. Als componist ziet hij het als zijn taak om de bestaande muziekpraktijk het zwijgen op te leggen. Muziek is immers een menselijk product dat wordt geproduceerd volgens traditionele,in het Amerika van die tijd,met name Europese regels. Maar dit is niet per definitie makkelijk. Hij moet eerst zijn beroemde leraar Arnold Schönberg overtreffen,de componist die een eind maakte aan tonaliteit,het basisprincipe van de westerse muziek.'(bladzijde 181) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘omhoog was ze en omlaag,/nu was het overal dag,/boven,beneden – vurig tevreden -/en ik stond alleen met mijn lach.'(bladzijde 91) Dit was het gedicht. Wordt vervolgd.