met het essay van Jael Kraut ‘Een stuk stilte’ ondertitel ‘Een filosofische analyse van John Cage’ ideeën over muziek’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Je kunt je afvragen of er bij Schönbergs composities nog sprake is van een melodie,vooral waar het gaat om zijn strikt dodecafonische composities. Maar zoals gezegd vond ook Adorno,die de nieuwe muziek grotendeels omarmde,dat Cage geen muziek meer componeerde. Voor Adorno stond vast dat de schone melodieën en harmonieën uit de traditie niet meer konden. Niet omdat deze ouderwets of uit de mode waren,maar omdat in de twintigste eeuw mooie muziek evenveel waarde zou hebben als appels of auto’s,kortom,muziek werd in plaats van een van de hoogste uitdrukkingsvormen van de menselijke geest gereduceerd tot slechts een consumptieartikel;met als gevolg de ‘synthese van Beethoven en het Casino de Paris’ (Adorno 1997:160, ver. auteur). Bovendien benadrukt hij dat muziek de historische situatie waarin zij ontstaat kritisch moet reflecteren. En de twintigste eeuw – met haar fascisme,wereldoorlogen,nihilisme,massacultuur en industrialisatie – is verschrikkelijk. In deze context stonden componisten voor de zware opgave dat ze weliswaar moesten breken met de tonale traditie,maar zonder de zin van de muziek uit het oog te verliezen en zonder zichzelf te verloochenen – een opgave waar Schönberg volgens Adorno zijn hele leven mee worstelde.’ (bladzijde 182) Wordt vervolgd. En nu weer een gedicht van Herman Gorter uit ‘De School der Poëzie’. ‘Dat gauwgore water stralend,/met de kettingen schuim opkralend,van beneden naar boven/en de blikken die meten over/het gaande water dat verre onder de doffe lucht verstomt,/het valt dof,dof,het suist suiskarrend,omt,/in eens,suizend water,watert alleen suizend,maar in eens omt,omt,’ (bladzijde 92) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd.