met het essay van Jael Kraut ‘Een stuk stilte’ ondertitel ‘Een filosofische analyse van John Cage’ ideeën over muziek’ uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Het mag paradoxaal lijken,maar om de natuur te vinden doet Cage onderzoek naar de mogelijkheid van het ervaren van stilte. Hij laat zich opsluiten in een geluidsdichte kamer in de universiteit van Harvard,een kamer waarin alle geluiden worden geabsorbeerd. Cage verwacht dat hij stilte zou horen,maar in plaats daarvan hoort hij een hoge en een lage toon. De geluidstechnicus vertelt hem dat de hoge wordt geproduceerd door zijn zenuwstelsel en de lage door zijn bloedcirculatie. De conclusie die Cage uit deze ervaring trekt,is dat stilte niet ervaren kan worden;zodoende zijn de stiltes (pauzes en rusten) in conventionele composities een illusie;ze creëren weliswaar stilte tussen de bedoelde klanken,maar toch zeker geen stilte in de wereld. Om die reden noemt Cage een pauze in een compositie een ‘zogenaamde stilte'(Cage 1971: 14, vert. auteur). De grens tussen kunst en leven Door stilte in een compositie een illusie te noemen,omdat die alleen de ‘bedoelde muziek’ bereikt en geen stilte in de omgeving,impliceert Cage dat hij de grens tussen kunst en leven loslaat. Als traditionele componisten pauzes noteerden,dan dachten ze helemaal niet aan geluiden in de wereld. Hun ‘intentionele object’ (datgene waar ze zich op richten) beperkte zich tot de compositie en niet de wereld in zijn geheel. Daarom is een pauze wel degelijk stilte binnen die compositorische context. Cage’idee van een pauze als een ‘zogenaamde stilte’ heeft dus alleen maar zin als je geen onderscheid meer maakt tussen verschillende objecten in de wereld en als je de geluiden in de wereld beschouwt als een eenheid zonder betekenis. En dit is precies wat Cage wil. Hij schrijft:’Ja! Ik maak geen onderscheid tussen intentie en non-intentie. De splitsing tussen subject-object,kunst-leven et cetera verdwijnt en het materiaal wordt erkend'(Cage 1971: 14, vert. auteur).'(bladzijde 184) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Herman Gorter uit de bundel ‘De School der Poëzie’. ‘Alleen langs de dolle witgolven,/in de fellichte wind,door de doffe zandschelven,/moebeukerige hoofdige golven,die òp van de zee komen/en donderend in elkaar slaan,de trommen,/de vellen golfvellen. Met een beetje gelach lachdenken,/koelvreugderig in het stil zwenken,/van de gedachten aan haar in ’t rondom leegklaar brein.'(bladzijde 94) Het gedicht is nog niet af. Wordt vervolgd.