met het essay van Jeroen Gerrits ‘Cavell,film en feminisme’ ondertitel ‘Stella Dallas en de controverse rond de ‘onbekende vrouw” uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘Richard en zijn vrienden maken evenwel minachtende grappen over de uitbundige gedragingen en extravagante kleding van Stella. Laurel probeert haar moeder uit de wind (en uit het bewustzijn van de spot) te houden door onmiddellijk de spa met haar te verlaten,maar Stella ontdekt desondanks hoe Laurels vrienden over haar oordelen. Daarop besluit Stella niet alleen alsnog met de echtscheiding in te stemmen; zij vraagt ook of Helen,Stephens nieuwe vrouw,Laurel in hun midden wil opnemen. Hoewel Laurel duidelijk gecharmeerd is van Helens geraffineerde stijl en gepolijste karakter,is zij niet bereid zich te distantiëren van haar moeder – totdat Stella haar per brief laat weten met Ed naar Zuid-Amerika te vertrekken. Laurel voelt zich in de steek gelaten en trekt uiteindelijk toch bij haar vader en stiefmoeder in. En niet lang daarna,wanneer zij in dat huis met Richard trouwt,treedt zij definitief tot de bovenklasse toe. Laurel is zich daarbij niet bewust van het feit dat een doorregende Stella van buitenaf toekijkt hoe de schitterende huwelijksceremonie zich achter het raam voltrekt. Het is niet moeilijk in deze fameuze slotscène een allegorie van het medium film zelf te zien. Sterker nog,in het begin van de film zien we Stella en Stephen tijdens hun eerste date in een bioscoop,waarbij Stella in tranen toeziet hoe de geraffineerde sterren op het scherm de film beëindigen in een happyendomhelzing. Een- maal buiten vertelt ze Stephen van haar verlangen een leven te willen leiden zoals de mensen in deze film en ze vraagt hem of hij haar daarin wil scholen. Die scholing is wat Stella zelf betreft niet bepaald een succes geworden,maar zij is trots op het feit dat het haar hoe dan ook gelukt is om haar dochter op de sociaaleconomische ladder te laten stijgen.'(bladzijde 221) Wordt vervolgd. Nu weer een verhaaltje van Robert Walser uit Raster 8 (1978). ‘De straat Ik had stappen ondernomen die nutteloos waren gebleken,en nu liep ik de straat op,verhit,verdoofd. Eerst was ik als blind en dacht dat niemand meer een ander zag,dat iedereen blind geworden was en dat het leven stokte,nu alles en iedereen verdwaasd in het rond tastte. Gespannen zenuwen deden mij de dingen bijzonder scherp waarnemen. Kil rezen de facaden voor mij op. Hoofden,lichamen kwamen er haastig aan en verdwenen weer als spookgedaanten. Er ging een rilling door mij heen;ik had ternauwernood de moed door te lopen. De ene indruk na de andere greep me aan. Ik en alles wankelde. Allen die hier liepen hadden een plan,een bezigheid. Zoëven had ook ik nog een voornemen,dat was ik nu kwijt,maar ik zocht al weer in de hoop iets te vinden. In het gewoel wemelde het van de energie. Ieder was in de geest de eerste. Mannen,vrouwen zweefden voorbij. Allemaal leken ze één en hetzelfde doel te hebben. Waar kwamen ze vandaan en waar gingen ze heen?'(bladzijde 24) Wordt vervolgd.