met het essay van Jeroen Gerrits ‘Cavell,film en feminisme” ondertitel ‘Stella Dallas en de controverse ronde de ‘onbekende vrouw” uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘De vrouwelijke kijkster kan zich dan ook niet vereenzelvigen met Stella’s naïeve geloof in de werkelijkheid van de filmische illusie,dat wil zeggen in de glamour die ze in het schouwspel door het raam meent te aanschouwen. Want de kijkster weet dat ook Laurel en Helen lijden vanwege Stella’s afwezigheid. Het gevoel van eenheid en afsluiting dat de film nastreeft leidt niet,zo concludeert Williams,tot een soortgelijke eenduidigheid in het gevoel van de kijkster. Cavells lezing van Stella Dallas Waarin verschilt Cavells lezing van ‘Stella Dallas’ en,meer in het bijzonder,wat stuit hem zo tegen de borst in Linda Williams’ interpretatie dat hij spreekt van ‘feministische laatdunkendheid’? Allereerst het niet onbelangrijke punt dat hij de wens uitspreekt om de door Kaplan geïmpliceerde uitnodiging om zich als man te identificeren met Stephens ‘dominante masculiene positie'(Cavell 1996: 208) – dat wil zeggen met diens incompetente behandeling van Stella,of met het monolithische patriarchale perspectief in zijn algemeenheid – naast zich neer te mogen leggen. Maar de ‘laatdunkendheid’ waarover Cavell spreekt betreft niet deze gereduceerde versie van de mannelijkheid. Het gaat hem om de manier waarop Williams Hollywood als inferieur opvat. Door de blik van de vrouwelijke kijkster te onderscheiden van de naïeve blik van Stella waardoor die kijkster afstand neemt van het gevoel dat de film probeert te communiceren,suggereert Williams dat deze kijkster een moreel superieure positie inneemt ten opzichte van Hollywood. Vaak genoeg is een dergelijke kritiek op z’n plaats,maar in het geval van ‘Stella Dallas’ (en de overige door Cavell besproken melodrama’s) is dat volgens hem niet zo. Cavell neemt de scène in het vakantieoord als voorbeeld. In deze scène heeft Stella zich zodanig extravagant aangekleed dat zij object van spot wordt voor Laurels vrienden.'(bladzijde 223-224) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaaltje ‘De straat’ van Robert Walser uit Raster 8 (1978). ‘Ik liep langs het bos en prevelde een gedicht van Brentano. De maan blikte door de takken. Plotseling bemerkte ik op geringe afstand een man die stokstijf stilstond en mij leek op te wachten. Ik liep om hem heen,hem voortdurend in het oog houdend. Iets dat hem ergerde,hij riep tenminste:’Kom toch hier en kijk me eens goed aan. Ik ben niet wat je denkt.’ Ik ging naar hem toe. Hij was als ieder ander,zag er alleen maar vreemd uit,verder niets. Daarop liep ik weer terug naar waar het licht,de straat was.'[1919] Dit was het verhaaltje. Wordt vervolgd.