met het essay van Jeroen Gerrits ‘Caveel,film en feminisme’ ondertitel ‘Stella Dallas en de controverse rond de ‘onbekende vrouw” uit de bundel ‘Hoe kunst en filosofie werken’. ‘In mijn tegenovergestelde visie leert Stella dat de wereld die Laurel klaarblijkelijk verlangt – van wet,kerk,exclusiviteit,erbij horen – niet die van haar eigen smaak… Ze keert haar rug naar het scherm. Maar ten behoeve – als zij niet vernietigd is – van wat? Waar loopt zij al weglopend naartoe? Waarom bijna recht naar ons toe?(Cavell 1996: 211-212) In deze visie waarin de blik van Stella die zich afwendt van het ene scherm,waarachter haar dochter zich bevindt,en zich toewendt naar het andere scherm,waar wij naar kijken,staat ‘het scherm’ volgens Cavell voor de scheiding tussen aanpassing en zelfvertrouwen. De Engelse term voor zelfvertrouwen die Cavell gebruikt is niet ‘self-confidence’ maar ‘self-reliance’. Deze term ontleent Cavell aan Ralph Waldo Emersons in 1942 gepubliceerde gelijknamige essay. Wanneer we van de norm afwijken en een ons op onbekend ethisch terrein begeven,missen we de kennis en zekerheid waaraan we ons vast kunnen houden. ‘Self-reliance’ is dan van ons vereist,juist omdat we niet kunnen weten of we op onszelf en op ons oordeel kunnen vertrouwen. ‘Self-reliance’ is dus niet het resultaat maar de basis van kennis. Tot slot Zoals ‘self-reliance’ de basis en niet het resultaat is van kennis,zo is scepticisme inherent aan het medium film en niet het resultaat van een bepaalde film dat het thema aansnijdt. Desondanks claimt Cavell dat het de taak is van de filmmaker om de materiële basis van film(en dus het scepticisme)een betekenis te geven in specifieke films,zoals het volgens hem ook de taak van de criticus is om de betekenis in deze specifieke films te duiden. Voor Cavell is ‘Stella Dallas’ hiervan een voorbeeld. Of,meer specifiek,het is een voorbeeld van een melodrama waarin de subjectiviteit van de vrouw gekenmerkt wordt door haar isolatie(haar ‘onbekendheid’).'(bladzijde 225-226) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaaltje ‘Armoede’ van Robert Walser uit Raster 8 (1978). ‘Arme mannen daarentegen roepen een zekere verontwaardiging in mij wakker. Armoe en vuil staat mannen slecht en ik heb geen meelij met een arme man. Maar arme vrouwen mag ik graag zien. Ze kunnen zo mooi om een aalmoes vragen. De mannen die bedelen,zijn lelijk en verlegen en daarom heb ik een afkeer van ze. Er is niets lelijkers dan bedelen. iedere vorm van bedelarij getuigt van een onbetrouwbaar,onderdanig,ja zelfs onoprecht karakter. ik zou liever ter plekke dood blijven dan mijn mond open te doen om iets te vragen dat niet hoort. Maar er bestaat ook een vragen dat mooier en edeler is dan wat ook:iemand van wie je houdt en die je verdriet gedaan hebt om vergiffenis vragen.'(bladzijde 12) Wordt vervolgd.