met het boek van Arthur C. Danto ‘wat kunst is’. ‘In boek tien van ‘De ideale staat’ oppert Plato’s personage Socrates dat imiteren het snelst gaat met een spiegel,waarmee je immers een perfecte afbeelding krijgt van alles waar je hem op richt,beter dan een kunstenaar doorgaans voor elkaar krijgt. Weg met de kunstenaars dus. De Grieken maakten opvoedkundig gebruik van teksten als de ‘Ilias’,om goed gedrag te onderwijzen. maar filosofen hebben kennis van de hoogste zaken,door Plato ideeën genoemd. Zodra de kunstenaars het veld hadden geruimd,zouden filosofen het onderwijs op zich kunnen nemen en leiders kunnen zijn die niet voor corruptie vatbaar waren. Hoe dan ook,niemand kan ontkennen dat de kunst die destijds werd beoefend inderdaad bestond uit imitaties of om moderne kunsthistorici te parafraseren,uit het vastleggen van afbeeldingen. Dat is nu heel anders! ‘Ik ben erg geïnteresseerd in de benadering van het onderwerp – Wat is kunst,’schrijft mijn vriend,de kunstenaar Tom Rose,in een persoonlijke brief.’Die vraag komt in elke les en elke context ter sprake.’ Het is alsof imitatie is verdwenen en door iets anders is vervangen. In de achttiende eeuw,toen de esthetica werd uitgevonden of ontdekt,heerste de gedachte dat kunst bijdroeg aan schoonheid en om die reden genot verschafte aan mensen met smaak. Schoonheid,genot en smaak waren een aantrekkelijk drietal,dat door Kant op de eerste bladzijden van zijn meesterwerk ‘Kritiek van het oordeelsvermogen’ serieus werd behandeld. Na Kant – en Hume voor hem – kwamen Hegel,Nietzsche,Heidegger,Merleau-Ponty en John Dewey,die allemaal interessante maar tegenstrijdige stellingen formuleerden. En dan waren er nog kunstenaars zelf,met hun schilderijen en beelden te koop in galeries,op kunstbeurzen en biënnales. Geen wonder dat de vraag wat kunst is ‘in elke les en elke context’ ter sprake kwam. Dus – wat is kunst? Wat we weten uit de kakofonie van de discussie over kunst is dat er te veel niet-imitatieve kunst is om Plato te lezen,behalve dan omwille van zijn denkbeelden. Dit was een eerste stap.'(bladzijde 8-9) Wordt vervolgd. En nu weer een verhaaltje van Robert Walser. Dit keer uit de verhalenbundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’ vertaald door Machteld Bokhove en uitgegeven door Parrèsia. ‘Het Griffioenenmeer Het is een frisse ochtend en ik begin vanaf de grote stad en het grote bekende meer naar het kleine,bijna onbekende meer te lopen. Onderweg kom ik niets anders tegen dan wat een gewoon mens maar op een gewone weg tegen kan komen. Ik zeg een paar ijverige maaiers ‘goedendag’,dat is alles;ik bekijk vol aandacht de dierbare bloemen,dat is weer alles;ik begin gezellig met mezelf te kletsen,dat is nog eens alles. Ik let op geen enkele landschappelijke bijzonderheid,want ik loop en denk dat er hier niets bijzonders meer voor mij is. En ik loop zomaar,en terwijl ik zo loop,ben ik het eerste dorp al voorbij,met zijn brede grote huizen,met zijn tuinen die tot rust en vergetelheid uitnodigen,met zijn fonteinen die klateren met zijn mooie bomen,binnenplaatsen,bedrijven en al het andere dat ik me op dit vergeetachtige moment niet meer herinner.'(bladzijde 7) Wordt vervolgd.