met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Een geslaagd portret zou dus niet te onderscheiden moeten zijn van de geportretteerde die door een venster naar je kijkt. Aanvankelijk was dit niet mogelijk geweest. Misschien kwamen Giotto’s schilderijen voor zijn tijdgenoten wel als een schok van natuurgetrouwheid – om te citeren uit ‘Kunst en illusie’ van kunsthistoricus Ernst Gombrich,vergeleken met het beeld van een kommetje cornflakes dat een hedendaagse commerciële kunstenaar met een airbrush kan maken,zouden zijn schilderijen er nogal onbeholpen uitzien. Tussen de twee afbeeldingen liggen een aantal ontdekkingen:perspectief,clair-obscur (de studie van licht en schaduw) en fysionomie – de studie van een naturalistische weergave van gezichtsuitdrukkingen die bij bepaalde gevoelens horen. Toen Cindy Sherman een tentoonstelling had bezocht van het werk van de negentiende-eeuwse Franse fotograaf Nadar,van mensen met verschillende uitdrukkingen,merkte ze op:’Ze zien er eigenlijk allemaal hetzelfde uit.’ Vaak wordt pas uit de context iets duidelijk over gevoelens:wat op een strijdtoneel afgrijzen is,kan in de Folies Bergère hilariteit zijn. Er waren grenzen aan hetgeen kunst – bestaande uit genres als portretten,landschappen,stillevens en historieschilderkunst (die laatste genoot de meeste waardering op de koninklijke academies) – kon doen om beweging te laten zien. Je zag wel dat iemand bewoog,maar je zag diegene niet echt bewegen. De fotografie,in de jaren dertig van de negentiende eeuw uitgevonden,werd door een van de uitvinders ervan, de Engelsman William Henry Fox Talbot,beschouwd als kunst,zoals blijkt uit zijn woorden ‘het potlood van de natuur’,alsof de natuur zichzelf afbeeldde door middel van licht,in wisselwerking met een lichtgevoelig oppervlak.'(bladzijde 14-150 Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaaltje ‘Het Griffioenenmeer’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Oh,wat zacht,wat stil,wat ongerept is deze omgeving,wordt ook dit kleine,bijna nooit genoemde meer door haar,dat zelf dus zo stil,zo zacht, zo ongerept is. – Op een dergelijke wijze vertelt deze beschrijving,waarlijk:een geestdriftige,opgetogen beschrijving. En wat moet ik verder nog zeggen? Ik zou precies hetzelfde moeten vertellen als ik nog een keer moest beginnen,want het is geheel en al een beschrijving naar mijn hart. Op het hele meer zie ik maar één eend,die heen en weer zwemt. Ik trek snel mijn kleren uit en doe als de eend;ik zwem met de grootste vrolijkheid ver weg,tot mijn borst zich in moet spannen,mijn armen moe worden en mijn benen stijf. Wat een genot is dat,zich uit pure vrolijkheid af te peigeren!'(blafzijde 8) Wordt vervolgd.