met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Het is overbodig te zeggen dat veel mensen de scènes van de gebroeders Lumière flauw vonden,zoals die waarin de arbeiders uit hun fabriek stromen,en misschien dat een van de Lumières daarom dacht dat er geen toekomst in de film zat. Het tegendeel werd natuurlijk bewezen door de komst van de verhalende film. Hoe dan ook,de film ging samenwerken met de literatuur,later met behulp van geluid. Die combinatie van geluid en beweging verschafte de film twee kenmerken die de schilderkunst niet kon evenaren,waardoor de vooruitgang van de beeldende kunsten als de geschiedenis van de schilder- en beeldhouwkunst tot stilstand kwam en de kunstenaars die hoopten een rol te spelen in de vooruitgang van de schilderkunst met hun handen in het haar zaten. Het betekende het einde van kunst zoals die voor 1895 werd opgevat. Maar toen zich in de schilderkunst een revolutie voltrok,tien jaar na de eerste filmvertoning van de Lumières,kwam die juist in een glorieuze fase terecht. Voor filosofen kwam er een einde aan het bewind van Alberti’s criterium,hetgeen de politieke ondertoon van ‘revolutie’ een beetje rechtvaardigt. Laten we nu overgaan naar een voorbeeld van zo’n revolutionair schilderij – Picasso’s ‘Les Demoiselles d’Avignon’,dat weliswaar in 1907 werd voltooid maar daarna nog twintig jaar in de studio van de kunstenaar heeft gestaan. Heden ten dage is het een heel gewoon werk,maar in 1907 was het alsof kunst volledig opnieuw werd uitgevonden.'(bladzijde 16-17) Wordt vervolgd. Nu weer een verhaaltje van Robert Walser uit ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. Nu ‘Het genie’. ‘In een ijskoude nacht stond Wenzel,het genie,op straat,dun,dun,oh zo dun gekleed,en bedelde bij voorbijgangers. De dames en heren dachten,God ja,hij is immers een genie,hij kan zich dat wel veroorloven. Genieën vatten niet zo gauw kou als de gewone stervelingen. Wenzel sliep die nacht in het portaal van het koninklijk paleis,en zie,hij is niet doodgevroren. Genieën vriezen niet zo gauw dood,ook al is het nog zo koud. ’s Ochtends diende hij zich aan bij de mooie jeugdige koningsdochter,in de kleren die hij nog aanhad. Hij zag er erbarmelijk uit,maar de bedienden stootten elkaar in de zij en sloegen zich voor hun snuggere hoofd en mompelden:een genie,jongens,een genie,en dienden Wenzel aan bij de heersers en lieten hem onbekommerd bij haar naar binnen gaan.'(bladzijde 9-10) Wordt vervolgd.