met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Niemand zou ook maar kunnen denken dat de vrouwen er echt zo uitzagen als Picasso hen had geschilderd. Uit een foto van het vijftal zou onmiddellijk blijken dat het Picasso niet om het kopiëren van visuele voorstellingen te doen was geweest,al heeft het beeld wel realistische kanten. Het tafereel speelt zich af in de salon van het bordeel,waar twee van de vrouwen met opgeheven armen aan hun klanten laten zien hoe bekoorlijk ze zijn. Op tafel staat een fruitschaal,om aan te geven dat het tafereel binnenshuis is. Er staan drie soorten vrouwen op het schilderij,afgebeeld in verschillende stijlen. Het zou onmogelijk zijn door een venster te zien wat er op het schilderij staat. De twee vrouwen met opgeheven armen zijn geschilderd in de stijl van de fauvisten,die ik hieronder zal beschrijven. De gelaatstrekken zijn getekend met zwart,en de ogen zijn geaccentueerd. Voor de toeschouwer rechts van deze vrouwen staan nog twee vrouwen,de een met een Afrikaans masker voor haar gezicht en de ander met een hoofd als de beeltenis van een Afrikaanse godin. Een van hen zit op de hurken. Ten slotte staat aan de linkerkant van het doek een aantrekkelijke vrouw klaar om de ruimte binnen te treden als de twee centrale figuren er niet in slagen te bekoren. Van rechts naar links gezien heeft Picasso een evolutie van vrouwen geschilderd,van wilden tot fauvistische flirts tot een aantrekkelijke vrouw van het soort dat hij in zijn roze periode schilderde. De twee lonkende vrouwen baden in het licht,alsof er een schijnwerper op hen is gericht,waardoor de scene in drie verticale gebieden wordt verdeeld;het rechterstuk is een soort gordijn van kubistische fragmenten,het linkerstuk is recht omhoog en omlaag,als de coulissen van een toneel,wat de ruimte een theatrale uitstraling geeft.’ (bladzijde 19-20) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaaltje ‘Het genie’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘De koningsdochter die daar natuurlijk hevig van schrok,rende angstig en lieftallig krijsend als een opgejaagde nachtegaal de kamer uit,het genie overlatend aan zijn genius,en vertelde alles aan haar vader,de heer prins-regent van het land. Vanzelfsprekend verzocht hij Wenzel toen om zo snel mogelijk te vertrekken,een verzoek waar gehoor aan gegeven werd. Nu bevindt ons genie zich weer op straat,heeft niets te eten,wat iedereen hem overigens vergeeft omdat hij zo’n chagrijnig genie is;en hij weet niet waar hij het zoeken moet van ellende. In deze toestand komt hem ineens een behoorlijk geniale gedachte te hulp (alle geniale gedachten zijn uiterst behendig).’ (bladzijde 10-11) Wordt vervolgd.