met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘De onderwerpen op de tentoonstelling maakten deel uit van de gewone wereld – zeilboten,boeketten,landschappen,portretten en picknicks – maar ze werden niet getoond zoals ze er voor het gewone zicht uitzien. Een criticus beschreef een klassiek beeld te midden van het werk op de tentoonstelling destijds als ‘een Donatello te midden van wilde beesten [fauves]’. Die criticus,Louis Vauxcelles,gebruikte de term ironisch,zoals hij Picasso en Georges Braques omschreef als ‘kubisten’,een woord dat toen nog niet in het woordenboek stond. ‘Wilde beesten’ past alleen bij de schilderijen als je die vergelijkt met werken uit de geschiedenis van Alberti’s criterium,zelfs als het onderwerp daarop afschuwelijk was,zoals op het schilderij van Paul Delaroche waarop een geblinddoekte Lady Jane Grey tast naar het hakblok waarop ze onthoofd zou worden. de kunstenaars waren de ‘wilde beesten’,niet wat ze schilderden,dat was vrij tam. De curator die deze opvallende werken naast elkaar heeft gezet verdient alle lof. Donatello was een renaissancemeester,en werd in dit geval omringd door het werk van kunstenaars die volgens het publiek niet konden schilderen of beeldhouwen. Zij gebruikten felle kleuren,naar alle waarschijnlijkheid direct uit de verftubes geknepen,met vaak dikke zwarte lijnen eromheen:uit de twee roze demoiselles van Picasso,met hun zwarte contouren en opengesperde ogen als vroege Spaanse beeldhouwwerken,spreekt de ware geest van het fauvisme. Henri Matisse en André Derain waren twee van die wilde beesten. En of de aanwezige kunstenaars het nu waardeerden of niet,de aanpak om kunstwerken tentoon te stellen die werden gekenmerkt door diezelfde extravagante stijl – hoe wilder hoe beter – impliceerde dat er wat nieuws gaande was in de kunstwereld.'(bladzijde 22-23) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaaltje ‘Het genie’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘De zon daarboven is ook niet bepaald aangenaam,en zo alleen in de zon zitten – poeh – hij bevriest helemaal. Kortom,hij laat de hele massa sneeuw weer verdwijnen. In de wereld is daardoor nogal wat veranderd:een fris gewassen generatie mensen is ontstaan,die hoge achting gekregen heeft voor iedere soort bovenmenselijkheid. Dat bevalt Wenzel een poosje,tot ook dit hem niet meer aanstaat. Hij jammert,en de zuchten die uit zijn diepste innerlijk opwellen vinden algemene erkenning. Men wil hem helpen,men probeert hem ervan te overtuigen dat hij toch de zogenaamde genius der mensheid is,of die op zijn minst voorstelt en personifieert. Maar dat helpt niets,omdat een genie nu eenmaal op geen enkele manier te helpen valt.'(bladzijde 11) Morgen het begin van een ander verhaaltje.