met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Opnieuw is het duidelijk dat de kunstenaar haar niet schilderde zoals ze er op een foto zou uitzien,maar zoals ze was,dat is tenminste één interpretatie van wat er op het schilderij gebeurt. Matisse schilderde haar karaktertrekken,in plaats van haar gezichtstrekken. Het schilderij moest dus zijn bewondering uitdrukken,maar wij moeten zelf begrijpen wat hij bedoelde met wat wij zien. Mijn indruk is dat de opvallende hoed haar karakter laat zien. Een vrouw met zo’n hoed trekt de aandacht naar zich toe,en dat wordt nog versterkt door de kleuren van haar jurk,die totaal anders zijn dan het standaard zwart dat bourgeois vrouwen in die tijd droegen. De achtergrond bestaat uit een aantal borstelige vlakken in kleuren die de jurk weerspiegelen. Hij heeft haar niet in een kamer of een tuin geschilderd,maar tegen de achtergrond van controversiële verfvlakken die hij aan Cézanne heeft ontleend. Er werd gegierd van het lachen om de manier waarop Matisse zijn vrouw afbeeldde,want zo reageerde het Franse publiek op alle kunst die afweek van Alberti’s standaard. Maar Matisse was ook maar een mens en begon aan zijn talent te twijfelen. De acceptatie door de Steins heeft zijn zelfvertrouwen hersteld. Op een expositie gaan de verkopen nooit alleen over een ruil van kunst voor geld. Vooral in het vroeg-modernisme stond geld symbool voor de overwinning van kunst op het hoongelach dat het gekochte werk de grond in wilde boren. Hier zou ik willen pauzeren met een citaat uit ‘De man met de gitaar van blauw’ van de Amerikaanse dichter Wallace Stevens,die de door ons geanalyseerde schilderijen duidelijk heeft begrepen.'(bladzijde 13-14) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaaltje ‘Wereld’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘In het schoollokaal kenden de onderwijzers voor de zevende of achtste keer hun les weer eens niet en werden daarom in arrest genomen. Ze huilden want ze hadden zo graag de middag met bier drinken,kegelen en andere ondeugende streken doorgebracht. In de steegjes waterden de voetgangers ongegeneerd tegen de muur. Honden die toevallig voorbij wandelden,waren daar redelijkerwijs ontsteld over. Een adellijke dame droeg een gelaarsde en gespoorde lakei op haar tedere schouder;een roodhuidige dienstmeid werd in een open calèche door de hertog van het land op een tochtje meegenomen. Zij glimlachte met drie loszittende tanden heel welgemanierd. De calèche werd door studenten getrokken. Ieder moment werden zij met de zwiepende zweep geslagen. Een paar straatrovers liepen achter een paar gearresteerde deurwaarders aan die ze onderweg in kroegen of bordelen hadden opgepakt. Het spektakel trok een heleboel honden aan die de gevangenen onbekommerd in hun kuiten beten. Zo gaat het nu eenmaal als deurwaarders nalatig zijn. Op deze wereld vol kluchten en zonden stortte de hemel vanmiddag neer,weliswaar niet met gekraak,nee,veeleer als een zachte natte lap,en die versluierde alles.'(bladzijde 12-13) Wordt vervolgd.