met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Het is belangrijk om te benadrukken dat Breton het onbewuste vanuit epistemologisch perspectief beschouwde:als een cognitief orgaan dat een wereld openbaarde waarmee we het contact zijn verloren – een schitterende wereld die aan ons verschijnt in onze dromen en die we door automatisch schrijven en tekenen kunnen betreden. Het automatisme leidt ons dus niet slechts naar het onbewust-zijn,maar daar dwars doorheen naar de wereld waarmee het onbewuste in contact staat,voorbij de realiteit naar de sur-realiteit. Die wereld spreekt door middel van automatisch schrijven. Het beoefenen van automatisme betekent het loslaten van verstand,berekening en alle andere werkingen van ‘de hoogste hersencentra’. En aangezien automatisme volgens Breton moest worden gelijkgesteld aan kunst,was zijn favoriete kunst een onvoorbereid,onbeheerst laten stromen van taal,zonder begeleiding of censuur – een soort ‘spreken met tongen’,wat volgens de woordvoerders van het spiritualisme de rol was van de Heilige Geest. Het is geen wonder dat de vroege abstract-expressionisten,die diep waren geraakt door de toon en inhoud van het surrealistische gedachtegoed,zichzelf beschouwden als sjamanen door wie objectieve gedachten naar buiten stroomden. Maar de surrealist die het dichtst bij de New Yorkers stond was Roberto Matta,een architect en kunstenaar uit Chili aan wiens lessen in automatisch tekenen Robert Motherwell,Arshile Gorky en zelfs Jackson Pollock deelnamen.'(bladzijde 28-29) Wordt vervolgd. Nu weer verder met het verhaal ‘Goedendag,reuzin!’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Hij slingert bijvoorbeeld nog een paar smerig geklede nachtelijke types met walgelijk roodbeschilderde gezichten uit kroegen naar buiten de verblindend-stoffig-witte straten op,waar zij een hele poos met hun wandelstok op de schouder als idioten stil blijven staan om de voorbijgangers lastig te vallen. Wat schittert de dronken nacht fel uit hun vuile ogen! Voort,voort. Bij zuiplappen staat het blauwogige wonder,de vroege morgen,niet stil. Hij heeft duizend zacht glanzende draden waarmee hij je voorttrekt,hij duwt je van achteren en lokt je met een glimlach van voren;je kijkt omhoog waar een witachtig versluierde hemel een paar opengebroken stukken blauw tevoorschijn laat komen;achter je om iemand die je interesseert na te kijken,naast je naar een rijkversierd portaal waarachter verveeld en voornaam een vorstelijk paleis oprijst.'(bladzijde 15-16) Wordt vervolgd.