met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Motherwell had niet veel bewondering voor Matta als schilder – ‘Ik vond [zijn schilderijen] theatraal en gelikt,te illusionistisch naar mijn smaak’- maar hij had wel een hoge dunk van zijn kleurpotloodtekeningen.:’Zijn schilderijen haalden het nooit bij zijn tekeningen.’ En tekenen leende zich wat makkelijker voor droedelen dan schilderen:of schilderen moet als het ware opnieuw worden uitgevonden,om plaats te maken voor schilderachtige droedels. (Dalí kon een prachtig schilderij maken van een droedel,maar het is lastig om hem als iemand te zien die droedelde.)’Het belangrijkste principe waarover hij en ik voortdurend spraken,voor zijn paleisrevolutie en voor mijn zoektocht naar een oorspronkelijk creatief principe,’ schreef Motherwell in 1978 in een brief aan Edward Henning,’was wat de surrealisten psychisch automatisme noemden en de freudianen vrije associatie,in de specifieke vorm van droedelen.’ Motherwell zei meer dan eens dat het Amerikaans modernisme een oorspronkelijk creatief principe nodig had. Dat principe moest iets zijn wat Amerikaanse kunstenaars,zodra het was ontdekt,in staat zou stellen originele modernistische werken te maken,in tegenstelling tot wat in die tijd de gewoonte was,namelijk een poging modernistisch te zijn door het nabootsen van Europees werk,dat per definitie modernistisch was. In deze formulering komt Motherwells filosofische kennis en gevoeligheid naar voren. ‘Het Amerikaanse probleem’,benadrukte hij in zijn discussie met Barbara Diamonstein,’is een creatief principe te vinden,maar geen stijl,niet stilistisch,geen opgelegde esthetiek.”(bladzijde 29-30) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Goedendag,reuzin!’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Standbeelden wenken je vanuit tuinen en plantsoenen toe;steeds blijf je doorlopen en werp je een vluchtige blik op alles,op het beweeglijke en het bestendige,op huurrijtuigen die traag voorthotsen,op de tram die nu begint te rijden en van waaruit mensenogen naar je kijken,op de stupide helm van een politieagent,op iemand met kapotte schoenen en een gescheurde broek,op een ongetwijfeld ooit welgesteld iemand die in bontmantel en met hoge hoed op de straat veegt,op alles,net zoals jijzelf voor alles een vluchtig oogmerk bent. Dat is het wonder van de stad,dat iedere houding en elk gedrag oplost in al die duizenden manieren van doen,dat de blik vluchtig is,het oordeel snel en het vergeten vanzelfsprekend.Voorbij! Wat is voorbij? Een facade uit het empiretijdperk? Waar? Daarginds?'(bladzijde 16) Wordt vervolgd.