met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Dat viel me op toen ik een keer had afgesproken met een paar studenten kunstgeschiedenis – of misschien studeerden ze wel filosofie – voor een informele werkgroep aan Berkeley. Toen ik het gebouw binnenliep,kwam ik langs een groot klaslokaal dat werd geverfd. In de ruimte bevonden zich een ladder,verfdoeken,blikken latex,terpentine en kwasten en rollers. Ineens dacht ik:wat als dit een installatie zou zijn met de titel ‘Verfklus’? het Zwitserse kunstenaarsduo Fischli en Weiss heeft ooit in de etalage van een winkel in de hoofdstraat van een Zwitserse stad – Zurich misschien – echt een installatie gemaakt die bestond uit ladders,verfblikken,doeken met verfvlekken,enzovoorts. De mensen die Fischli en Weiss kenden kwamen de etalage bezichtigen als een cultureel object. Maar zou die etalage voor kunstliefhebbers ook interessant zijn geweest als er,in plaats van kunst,een gewone verfklus (zonder hoofdletter) bezig was geweest? In de jaren zeventig stelde de Duitse goeroe Joseph Beuys – die in Düsseldorf doceerde – dat alles kunst kon zijn. Zijn eigen werk ondersteunde zijn bewering,want hij maakte kunst van vet – toen hij een expositie kreeg in het Guggenheim Museum stond daar in het atrium een klomp vet zo groot als een ijsberg. Vilten dekens waren zijn andere typische materiaal. De verklaring – of mythe – van wat deze twee materialen voor hem betekenden,stamt uit de tijd van een vliegtuigongeluk op de Krim waarbij hij als gevechtspiloot in de Tweede Wereldoorlog betrokken was geweest.’ (bladzijde 34-35) Wordt vervolgd. En nu weer het vervolg van het verhaal ‘De schrijver(I)’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Naar zijn diepste overtuiging is zijn leven noch bijzonder vrolijk noch heel erg treurig,noch licht noch zwaar,noch eentonig noch vol afwisseling,noch een voortdurend noch een vaak onderbroken aangenaam tijdverdrijf,noch een geschreeuw noch een aanhoudend,vrolijk geglimlach:hij werkt,dat is zijn leven. Hij probeert aan een stuk door zich in alles en iedereen in te leven,daaruit bestaat zijn werk,en wanneer hij een ogenblik van zijn werk opstaat om een nieuwe sigaret te draaien,een slok thee te nemen,een woord tegen de kat te zeggen,voor iemand de deur open te doen of vluchtig uit het raam te kijken,dan zijn dat geen wezenlijke onderbrekingen maar in zekere zin slechts artistieke pauzes of ademhalingsoefeningen.'(bladzijde 18-19) Wordt vervolgd.