met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Maar net zoals Jezus iets verwachtte van de aanwezigen,namelijk dat ze zijn voetspoor zouden volgen,is er ook hier sprake van een vermaning:omdat Marat voor de revolutie een gewelddadige dood is gestorven,moet jij,de toeschouwer,in zijn voetsporen treden. De toeschouwers maken deel uit van het schilderij,al zijn ze niet te zien. David sprak hen aan terwijl ze voor de meeslepende verbeelding van een heel belangrijk moment stonden. Het tafereel richt zich tot het revolutionaire publiek. Je zou kunnen zeggen dat het feit dat het op het doek geschilderd is geen rol speelt in de betekenis. Het schilderij wordt slechts gedragen door het doek. Het maakt totaal geen deel uit van de betekenis,maar wel van het voorwerp dat de betekenis belichaamt. De verklaring dat een voorwerp tot kunstwerk wordt door een belichaamde betekenis is evengoed van toepassing op Davids werk als op dat van Warhol. Het is in feite van toepassing op alles wat kunst is. Toen filosofen veronderstelden dat kunstwerken geen gemeenschappelijke kenmerk hebben,keken ze alleen naar de zichtbare kenmerken. Maar het zijn juist de onzichtbare kenmerken die iets tot kunst maken. Een kenmerk zou natuurlijk zowel deel kunnen uitmaken van het voorwerp als van de betekenis. Een passend voorbeeld daarvan kan een sculptuur van Donald Judd zijn,dat typisch bestaat uit een rij uniforme vakken,vaak naar de toeschouwer gekeerd en gemaakt van bladmetaal met email.'(bladzijde 57) Wordt vervolgd. Nu weer een verhaal van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. Titel ‘Schets(I)’. ‘Hij naderde als uit een ver nevelachtig verschiet. Dat was al in zijn voordeel. Hij zag eruit zoals verder niemand anders eruitzag. Zij dacht:’Zo ziet iemand eruit die nog gevaren te wachten staan.’ Hij was arm,hij ging haveloos gekleed,maar hij gedroeg zich trots. Zijn houding drukte grote rust en grote innerlijke vreugde uit. Zij dacht:’Wat moet een kus van hem heerlijk smaken.’ Verder maakte hij de indruk alsof hij al veel waardering had opgeroepen en al veel belangstelling had gewekt en alsof hij overal waar hij deze beide dingen uitgelokt had,was doorgelopen zonder ook maar één vluchtige blik opzij te werpen. Zij dacht:’Hij heeft iets onverschrokkens en edelmoedigs. Zal ik verliefd op hem worden? In ieder geval is hij het waard om verliefd op te worden.”(bladzijde 30) Wordt vervolgd.