met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Scherpe hoeken en randen hoorden,zoals Judd wist,bij een droom van nauwkeurigheid. In de vroegst bekende poging tot definiëring werd kunst door Socrates mimesis genoemd. Ofschoon hij beeldhouwer was,voor zover hij werk had,waren in zijn ideale staat kunstenaars niet nodig en konden ze net zo goed verbannen worden. Op een gegeven moment verdeelt Socrates de wereld in verschillende niveaus:een hoger en een lager niveau,onzichtbaar en zichtbaar. Bovenin bestaat het zichtbare niveau uit dingen die door meubelmakers worden gemaakt – tafels en stoelen. Die komen overeen met de abstracte types,die onzichtbaar zijn maar wel te bevatten met het verstand. Helemaal onder aan de zichtbare wereld bevinden zich de schaduwen en afbeeldingen,als natuurgetrouwe weergaven. In de tijd van Plato bestonden er nog geen foto’s,maar die kunnen worden ingedeeld bij de afbeeldingen van dingen,net als schilderijen en kunst in het algemeen. Volgens sommige interpretaties behoren ook dromen tot het laagste niveau. Ze bestaan misschien wel uit zichtbare eigenschappen,maar zijn toch niet echt. Ik bedoel dat mijn overleden vrouw er in een droom van mij misschien ongeveer zo zou uitzien als op een olieverfschilderij. Ik houd van de manier waarop kunst in twee grote filosofische visies als een droom is. We zouden ‘droomachtig’ kunnen toevoegen aan betekenis en belichaming. Ook romans en toneelstukken zijn net dromen. Ze hoeven niet per se waar te zijn,maar dat kan wel. De relatie tussen kunst en droom heeft iets heel fascinerends.'(bladzijde 66-67) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Helblings geschiedenis’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Dat maakt mij inderdaad achterdochtig en zet me aan het denken over de vraag of ik soms tot die eigenaardige mensen behoor die alleen maar slim zijn wanneer zij zich dat wijsmaken,en ophouden slim te zijn zodra ze moeten laten zien dat ze het werkelijk zijn. Er schieten mij een heleboel intelligente,mooie,spitsvondige dingen te binnen,maar zodra ik ze moet toepassen laten ze mij in de steek en verlaten ze mij,en ik sta daar dan als een hardleerse leerjongen. Daarom ben ik niet zo dol op mijn werk,omdat het mij enerzijds niet interessant genoeg is en het me anderzijds direct boven het hoofd groeit zodra het de schijn van iets interessants krijgt. Als ik niet hoef na te denken,dan denk ik steeds na,en als ik ertoe verplicht ben,dan kan ik het niet.'(bladzijde 34) Wordt vervolgd.