met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Warhols ‘Box’ verwijst naar de Brillo-dozen. Het is in zoverre een belichaming van die laatste dat ze er hetzelfde uitzien. Kunst staat altijd op een afstand van de werkelijkheid. Dus de twee Brillo-dozen verwijzen niet naar elkaar. Een werk van de appropriation-kunstenaar Mike Bidlo uit 2005 lijkt net zoveel op Warhols ‘Box’ als die weer lijkt op de Brillo-doos uit de supermarkt. Bidlo verwijst naar alle ‘Brillo Boxes’ uit 1964,en dit is vermeldenswaardig. Hij deed dat omdat hij wilde begrijpen wat er nodig was om de doos te maken,net zoals hij kopieen van een aantal Jackson Pollocks maakte om te leren wat er bij een echte Jackson Pollock komt kijken. In zeker opzicht was Warhols ‘Box’ het bepalende werk van de jaren zestig,en Bidlo’s kunst dat van de jaren tachtig. Na Andy’s dood in 1990 liet de gevierde curator Pontus Hulten,die in 1968 een tentoonstelling in het Moderna Museet in Stockholm aan Andy had gewijd,door timmerlui uit Lund ongeveer honderd Brillo-dozen maken,die hij vervolgens authentiek verklaarde. Zijn dozen waren vervalsingen en hun certificaten van echtheid ook. In die tijd werden er zelden ‘Brillo Boxes’ uit 1964 op de veiling gebracht,maar toen dat gebeurde was het eerste bod 2 miljoen dollar. Hulten stierf voor hij werd ontmaskerd. Het waren namaaksels. Voor zover ik weet waren ze niets waard. Toch zijn ze misschien gewild,omdat mensen er zowel de lol van een Andy aan hebben als de lol van vervalsingen die niet makkelijk van de echte te onderscheiden zijn.’ (bladzijde 69-70) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Helblings geschiedenis’ van Robert Walser uit de bundel ‘ De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Als ik dat een kon:dromen! Nee,daar heb ik geen idee van. Niet het geringste! Ik denk altijd bij mezelf,als ik een hoop geld had,dan zou ik niet meer werken,en als de gedachte uitgedacht is ben ik zo blij als een kind dat ik dit heb kunnen denken. Het salaris dat ik krijg,lijkt me te laag,en ik denk er helemaal niet aan bij mezelf te zeggen dat ik niet eens zoveel verdien met mijn prestaties,ofschoon ik weet dat ik zo goed als niets presteer. Raar is dat,ik heb totaal geen talent mij ook maar enigszins te schamen. Wanneer iemand,bijvoorbeeld een meerdere,mij afsnauwt,dan ben ik daar uiterst verontwaardigd over,want het krenkt me afgesnauwd te worden. Ik verdraag dat niet,ofschoon ik mezelf voorhoud dat ik een berisping verdiend heb.’ (bladzijde 35-36) Wordt vervolgd.