met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Een duidelijk geval van imitatiekunst! Maar de handeling waar het op lijkt is helemaal geen imitatie,alhoewel er misschien wat imitatie kwam kijken bij het leren strijken. Ik heb Baryshnikov ooit een voetballer zien imiteren,door zijn arm uit te strekken om eventuele tackelaars af te weren. Zoiets had ik nog nooit gezien. Hij imiteerde echt een voetballer,ofschoon de geïmiteerde voetballer alleen maar mensen op afstand hield. Wat moderne imitatie droomachtig maakt is dat het niet waar is dat die een beweging in bijvoorbeeld een voetbalwedstrijd is,al zou een voetballer dezelfde beweging maken. Maar moderne imitatie is een wakende droom in zoverre dat de danser aan het publiek wil laten zien wat er geïmiteerd wordt,en dat een groot gedeelte van het publiek die beweging als een voetbalbeweging herkent,zelfs zonder bal in zicht. De waarneming wordt gedeeld op een manier waarop dromen nooit worden gedeeld,ook niet als iemand droomt over hollen met een voetbal. Elke willekeurige beweging kan een dansbeweging zijn en zo droomachtig worden. Hetzelfde geldt misschien voor acteren,wanneer een actrice bijvoorbeeld cocktails serveert in glazen die eigenlijk gewoon met water zijn gevuld. Het proeven van iets smakeloos is een soort nare droom. Het is onmogelijk om alle manieren te catalogiseren die kunstenaars hebben gevonden om ergens een droom van te maken. Nu zal ik een reuzensprong maken naar het meesterwerk van Michelangelo,de schitterende decoratie van het gewelf van de Sixtijnse Kapel,met scènes uit een verhaal waarin,toen ik het plafond voor het eerst zag,figuren zich in en uit een omhullende duisternis bewogen.'(bladzijde 71-72) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Helblings geschiedenis’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Daarna acht ik het opportuun met mijn vingertoppen aan mijn snor te draaien en wat op de lessenaar te trommelen,met de binnenkant van één van mijn vingers,precies zoals in een droom. Soms komt me dat alles voor als een onbegrijpelijke droom. Dan heb ik medelijden met mezelf en zou ik wel om mezelf willen huilen. Maar als dat droomachtige vervliegt,zou ik me breed- en languit op de grond willen werpen,zou ik willen omvallen,me aan een rand van de lessenaar echt pijn willen doen,opdat ik het tijdverdrijvende genot van pijn kon ervaren. Mijn ziel is over mijn toestand niet geheel vrij van pijn,want soms verneem ik,als ik goed mijn oren spits,een zachte,klagende toon van beschuldiging die lijkt op de stem van mijn nog levende moeder die in mij altijd iets goeds gezien heeft,in tegenstelling tot mijn vader die er in dat opzicht veel strengere principes op nahoudt dan zij.'(bladzijde 36) Wordt vervolgd.