met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Ik had het gezien toen het er ongeveer zo uitzag als Picasso en Cocteau beschreven,alleen had ik het ervaren als subliem. Voordat ik er met Twombly en zijn partner Nicola del Roscio over sprak,had ik me voorgenomen om niet eens te gaan kijken. Voormalig algemeen directeur van de Vaticaanse Musea Carlo Pietrangeli schrijft in het voorwoord van een publicatie over de restauratie:’Het is als het openen van een raam in een donkere kamer en deze te zien baden in licht.’ Maar wat als het de betekenis had veranderd van wat er te zien was voor het kennelijk vieze raam was opengezet? Dan zou het kunnen dat we de echte bedoelingen van Michelangelo eeuwenlang verkeerd hadden begrepen. Een aantal van de argumenten voor de restauratie was technisch,andere waren kunsthistorisch. Maar ik ben nergens een filosofisch argument tegengekomen. Aangezien ik mijn definitie filosofisch bedoel,wil ik de restauratie bespreken vanuit het filosofisch perspectief van wat kunst is. Een paar jaar na de voltooiing van de zwaar betwiste schoonmaak van het Sixtijnse plafond probeerde een boek,dat zo extreem duur was dat critici hun recensie-exemplaar alleen maar kregen uitgeleend en dat werd bezorgd door wat de uitgever met veel poeha een speciale koerier noemde,alle kritiek te weerleggen door de schoonheid te reproduceren zoals die waarschijnlijk door de tijdgenoten van Michelangelo was gezien.’ (bladzijde 74-75) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Helblings geschiedenis’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Maar meestal is het anders:zo doodstil! Kan dat een mensenleven zijn,dat je niet merkt hoe je naar je einde voortgestuwd wordt! Mijn leven schijnt me tot op dit moment tamelijk leeg geweest te zijn en de zekerheid dat het leeg zal blijven,geeft iets eindeloos,iets wat je gebiedt in te slapen en alleen nog het hoogstnoodzakelijke te verrichten. Zo doe ik het dan ook:ik doe alleen maar alsof ik ijverig bezig ben wanneer ik achter mij de onwelriekende adem van mijn chef bespeur die naderbij sluipt om mij op mijn traagheid te kunnen betrappen. De lucht die hij verspreidt,verraadt hem. De goede man verschaft mij altijd een beetje afwisseling,daarom mag ik hem zelfs vrij graag. Maar wat is er dan toch eigenlijk de oorzaak van dat ik mijn plicht en de mij gestelde voorschriften zo weinig in acht neem? Ik ben een klein,bleek,schuchter,zwak,elegant,kwetsbaar kereltje vol onpraktische fijngevoeligheden en zou de hardheid van het bestaan,als het eenmaal mis zou gaan met mij,niet kunnen verdragen.’ (bladzijde 37) Wordt vervolgd.