met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Niemand zou haar gezicht beduidend anders kunnen waarnemen door de schoonmaak. Niets wezenlijks in de interpretatie van het werk zou beduidend anders kunnen zijn,als dit het bewijs is. De gezichten verschillen wel in tonaliteit en gloed – maar de esthetica kan ze eigenlijk niet als beter of slechter onderscheiden. De eerste komt het meest overeen met wat wij denken dat Michelangelo bedoelde – maar wijkt Eva Na daar wel zoveel van af dat het de gigantische risico’s rechtvaardigt waaraan het onvervangbare werk door de restauratie werd blootgesteld? Daar was geen eenvoudig antwoord op. Wat door de ene groep werd gezien als de tand des tijds op het plafond voordat het werd schoongemaakt,werd door de andere gezien als een soort metafysische schemering die centraal stond in Michelangelo’s expressie:de figuren leken zich uit de duisternis te worstelen en erin op te gaan zoals de gebonden slaven zich uit het steen worstelen en erin opgaan in bepaalde beelden die bedoeld waren voor het grafmonument van Julius II,en het plafond in zijn geheel had daardoor een heroïsche dimensie die nu is weggevaagd,een verlies dat het risico bij lange na niet waard was,zelfs niet voor het herstel van de originele kleuren,vooral als we onszelf,in navolging van Plato,zien als gevangenen in een grot waaruit slechts een paar gelukkigen weten te ontsnappen naar het licht. Maar als wat op metafysische transfiguratie leek slechts kaarsroet en wierook was,is het werk alleen zijn lange tijd onterecht toegeschreven sublimiteit verloren. De voor-en-na-illustratie van het plafond in het dure prentenboek is dus niet overtuigend. Het lijkt op een contrast tussen de rotogravure en de kleurenpagina’s,maar dat kan ook een grote categoriefout zijn.’ (bladzijde 76-77) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Helblings geschiedenis’ van Robert Walser uit de bundel ‘ de vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Ik wil nu eenmaal altijd meer zijn,en heb het fanatisme van een jachthond in mijn streven naar erkenning. Als ik nou zo’n boek lees en er stapt een collega naar me toe met de vraag die wellicht geheel op zijn plaats is:’Wat ben je aan ’t lezen,Helbling?’,dan ergert me dat omdat het in dit geval correct is geërgerd gedrag te vertonen om de steller van deze vertrouwelijke vraag weg te jagen. Ik doe buitengewoon gewichtig als ik lees,kijk overal om me heen naar mensen die toezien hoe wijs iemand daar zijn geest en verstand aan ’t ontwikkelen is,snij met grandioze traagheid bladzij na bladzij open,lees niet eens meer,maar vind het al voldoende de houding van een in lectuur verdiept iemand aangenomen te hebben. Zo ben ik:leugenachtig en berekend op effect. Ik ben ijdel,maar koester in mijn ijdelheid een merkwaardig gemakzuchtige tevredenheid.’ (bladzijde 38) Wordt vervolgd.