met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Ik heb het idee dat de kleuren louter daarom voor Michelangelo’s tijdgenoten onzichtbaar waren,gewoon omdat die kleuren in en voor die tijd ‘moderne’ ruimte te verwachten waren en daarom niet opvielen. Had het plafond eruitgezien zoals voor de recente restauratie – zoals velen van ons het zich herinneren – dan zou het door die tijdgenoten juist wel zijn opgemerkt. Dan zou het eruit hebben gezien als een subtiel gekleurde maar grotendeels monochrome tekening. Maar ik speculeer dus dat niemand speciaal op de kleuren lette omdat die overeenkwamen met de modieuze interieurtrend van 1508. Wat zijn tijdgenoten zagen,getuige de verklaringen van Condivi en Vasari,waren de krachtige tekening en de tegenstellingen tussen de twee manieren om een schilderij te zijn – de ene materieel en vooral zoals Denis in gedachten had met kleuren gerangschikt op een oppervlak,de andere schilderachtig en verbazingwekkend – en dan de interactie tussen deze twee manieren zoals op de geweldige ‘Jona’. Toeschouwers – of diegenen van wie Michelangelo zich iets zou aantrekken – waren wellicht veel minder geïnteresseerd in kleur dan in de virtuoze manier waarop met afbeelding en ruimte werd omgegaan,zoals op de geweldige ‘Jona’. Voor mij was de vraag welke rol kleur speelde in hun beleving van de kapel en mijn voorzichtige conclusie luidt:geen. En vanuit dat perspectief zou het niet veel hebben uitgemaakt als het plafond inderdaad monochroom was geweest,behalve dat zijn tijdgenoten,met hun verwachtingen van decoratie,dan versteld hadden gestaan.'(bladzijde 89-90) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Helblings geschiedenis’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Vroeger heb ik nooit aandacht geschonken aan zulke kleine schepseltjes,en nu besef ik ineens hoe interessant ieder klein,opgroeiend schepseltje is. Daar is mijn liefde voor die andere schuldig aan. Je wordt beter en alerter door een echte liefde. In de winter zegt ze tegen mij:’Weet je,wat heerlijk zal het zijn in de lente als wij samen over de tuinpaden wandelen’, en in de lente zegt ze:’Het is saai met jou.’ Ze wil in een grote stad getrouwd zijn,want ze wil nog wat van het leven. De theaters en bal masqués,mooie kostuums,wijn,lachende conversatie,vrolijke,opgewonden mensen,daar houdt ze van,daar dweept ze mee. Ik dweep daar eigenlijk ook mee,maar hoe dat allemaal moet,weet ik niet. Ik heb haar gezegd:’Misschien verlies ik komende winter wel mijn baan!’ Toen heeft ze me met grote ogen aangekeken en gevraagd:’Waarom?’ Wat voor een antwoord had ik moeten geven?’ (bladzijde 44) Wordt vervolgd.