met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Zo verplaatste hij in zijn Bibliotheca Medicea Laurenziana een voluut van het plafond naar de vloer en maakte er een soort steunbeer van,waardoor de ruimte enorm groot leek. Dus waarom zou je het plafond niet als een muur behandelen? Door de schoonmaak blijkt dat het schilderijen van schilderijen zijn,omdat de omlijsting een zekere helderheid heeft gekregen. Of het nu daardoor kwam of door het politieke klimaat van de jaren negentig,in ieder geval merkte ik toen dingen op die me eerder,voordat ik was overgehaald de kapel opnieuw te betreden en met eigen ogen te zien wat er was bereikt,niet waren opgevallen. Terwijl ik naar de negen schilderingen op het verhalende plafond keek,van de ‘Schepping’ tot de ‘Dronkenschap van Noach’,viel me op dat de centrale schildering – centraal in het verhaal,omdat het dat in tweeën splitst,en evenredig aan de lengteas van de kapel zelf – de ‘Schepping van Eva’ is. Het past bij onze huidige feministische visie dat de schepping van de vrouw op de een of andere manier de bepalende gebeurtenis in het grote verhaal vormt. God scheidde licht en duisternis,schiep de hemel,scheidde het land van het water en schiep de mens uit het stof der aarde. Dat zijn vier episoden. In de vijfde brengt God de vrouw tot leven met een gebaar van zijn hand terwijl Adam ligt te slapen. Dat is de vijfde episode. Dan zijn er de ‘Verleiding’ en de ‘Zondeval’,het ‘Offer van Noach’,de ‘Zondvloed’,en uiteindelijk Noach die stomdronken op de grond ligt,tot grote consternatie van zijn drie zonen. Wat me opvalt,is dat God op iedere schildering tot en met de schepping van de vrouw te zien is,en daarna niet meer.'(bladzijde 92-93) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Helblings geschiedenis’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Ik wil profijt hebben,maar het moet me niet meer kosten dan wat knipperen met m’n ogen,hoogstens wat lui m’n hand uitsteken. In ’t algemeen is schroom voor arbeid bij mannen niet iets ergs vanzelfsprekends,maar mij kleedt het goed,mij past het,ook al is het een treurig kleed dat mij zo voortreffelijk past,en ook al is de snit van het kleed erbarmelijk:waarom zou ik niet zeggen:’Het zit me goed’,als ieder mensenoog toch ziet dat het mij feilloos zit. Die schroom voor arbeid! Maar ik wil er niets meer over zeggen. Ik geloof overigens altijd dat het klimaat,de vochtige lucht van het meer,er schuldig aan is dat ik niet aan arbeid toekom,en ik zoek nu,aangespoord door dit inzicht,werk in het zuiden,of in de bergen.'(bladzijde 45-46) Wordt vervolgd.