met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Het lijkt alsof er een duidelijke omslag is in de gang van zaken. Pas als de vrouw er is,begint de geschiedenis. Daarvoor was er gewoonweg kosmologie,geleid door een soort antropisch principe. Daarna was er seks,morele kennis,vroomheid,overstroming en dronkenschap. Als het verhaal was geëindigd met de ‘Zondvloed’ zou het,zijnde een vernietiging,symmetrisch zijn overeengekomen met de ‘Schepping’,maar dat zou zinloos hebben geleken,als een louter maken en weer tenietdooen. In zekere zin is het belangrijk dat het met de ‘Dronkenschap van Noach’ eindigt. Dat bewijst namelijk hoe onbeduidend de overstroming is als een manier om opnieuw te beginnen. Er is een nieuw soort tussenkomst nodig,gezien de realiteit van de menselijke soort. Ik denk dat we dat moeten begrijpen als we het verhaal willen begrijpen,en daarom was ik verontrust toen Colalucci zich in de volgorde vergiste. Ik moet toegeven dat ik nergens heb horen beweren dat de schepping van de vrouwelijke mens de grote climactische gebeurtenis was die de periode van kosmologie scheidde van de periode van de geschiedenis. Dat komt vooral doordat de geleerden de negen panelen op een andere manier interpreteerden – als een drietal drietallen – met op het middelste drietal de schepping en zondeval van de mens,met aan de andere kant drie scènes van de schepping van materie en aan de andere kant drie scènes van de totstandkoming van – en ik citeer Howard Hibbard – ‘een nieuwe uitverkoren man,Noach’. Ja,het is waar dat God Noach ‘verkoos’ – hij verkoos Adam immers niet maar schiep hem – en dat deed hij omdat ofschoon ‘De Heer zag dat alle mensen op aarde slecht waren:alles wat ze uitdachten was steeds even slecht'(Genesis 6:5),Noach toch ‘genade vond bij de Heer'(Genesis 6:8) omdat hij ‘onder zijn tijdgenoten een rechtvaardig en onberispelijk man was;Noach wandelde met God'(Genesis 6:9).'(bladzijde 93-94) Wordt vervolgd. Nu weer het vervolg van het verhaal ‘Helblings geschiedenis’ van Robert Walser uit de bundel ‘De vrouw op het balkon en andere prozastukjes’. ‘Ik zou de leiding over een hotel kunnen voeren,of een fabriek besturen,of de kas van een kleinere bank beheren. Een zonnig,open landschap zou in staat moeten zijn in mij talenten te ontplooien die tot nu toe in mij lagen te slapen. Een handel in zuidvruchten zou ook niet slecht zijn. In ieder geval ben ik een man die altijd gelooft dat hij er door een uitwendige verandering innerlijk enorm op vooruitgaat. Een ander klimaat zou ook ander middageten betekenen,en misschien is dat het wat mij mankeert. Ben ik eigenlijk ziek? Mij mankeert zoveel,mij ontbreekt eigenlijk alles. Zou ik een ongelukkig mens zijn? Zou ik ongewone begaafdheden bezitten?'(bladzijde 46) Wordt vervolgd.