met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Wat Greenberg bewonderde in Kant,dat denk ik althans,was diens omschrijving van kunst als ‘vrije schoonheid’,wat ook in sommige dingen in de natuur is terug te vinden,zoals in bloemen,vogels en schelpen. Kant noemt ‘het lofwerk op lijsten of behang’ en ‘alle muziek zonder tekst’. Als abstracte kunst toen al had bestaan,had hij die zonder twijfel ingedeeld bij ‘vrije schoonheid’. Greenberg interesseerde zich weliswaar nauwelijks voor natuurlijke schoonheid,hij vond dat je de geschiedenis van een kunstwerk niet hoefde te kennen om te weten wat goed is,en dat degenen die weten wat goed is het zeker met elkaar eens zijn – zelfs als niemand kan verwoorden wat kunst goed maakt. Dit komt aardig overeen met wat kant over vrije schoonheid zegt. Maar Kant had twee verschillende opvattingen over kunst,en zijn tweede theorie verklaart niet waarom hij zich überhaupt wijdde aan het beoordelen van schoonheid,namelijk omdat kunstwerken overeenkomsten vertonen met morele oordelen,en de universaliteit daarvan,waardoor schoonheid volgens hem het symbool van de zedelijkheid werd. Tegen het einde van ‘Kritiek van het oordeelsvermogen’ introduceert hij een nieuw begrip – geest of esprit – dat weinig van doen heeft met smaak en ook op geen enkele manier met het esthetische van de natuur. Smaak,schrijft hij,’is louter een beoordelingsvermogen,geen productief vermogen’. Als we het daarentegen hebben over de geest,dan hebben we het over de scheppende kracht van de kunstenaar.'(bladzijde 148-149) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Bernlef uit ‘Voorgoed’. ‘GEESTGRONDEN//5//De kustlijn wordt bewaakt,/meeuwen met pikzwarte snavelpunten/wachten in stipte rijen de branding af./Cartografen? Piraten? Soldaten?//Het weinige dat hier bewaakbaar is/stug helmgras,mos als broccoli/onder je voeten en spichtig de/schaduw van een doorgebogen den//Naakt lig je op een smal bed van gras/de schaduw van een meeuw flitst over je borsten/je bent omringd door afgeschreven kreupelhout//Of zijn het oude vrouwen tastend op zoek/naar zonnige kamers,naar armen vol bloemen van toen?/Jij slaapt,ik waak met mijn pikzwarte snavel.'(bladzijde 259-260) Wordt vervolgd.