met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Het is opvallend dat er in een heel ander deel van Europa voor eenzelfde koers werd gepleit door de kunstenaar Francisco Goya. Bij het opstellen van het programma van de Real Academia de Bellas Artes de San Fernando in Madrid schreef Goya dat er geen regels zijn in de kunst:’No hay reglas in la pintura.’ Dat verklaart,volgens Goya,waarom we minder verrukt kunnen zijn over een perfect afgewerkt kunstwerk dan over een slordiger variant. In de kunst is het esprit – de aanwezigheid van genie – waar het echt om draait. Net als Kant,wiens ‘Kritiek van het oordeelsvermogen’ in 1790 verscheen,beschouwde Goya zichzelf als een verlicht mens – een ‘lustrado’-,dus is het opvallend dat zowel de filosoof als de schilder het gevoel had dat hij post-verlichte opvattingen van kunst moest behandelen. Maar mensen gingen beseffen dat met kunst meer werd beloofd dan louter goede smaak. Kunst was iets wat de toeschouwer kon veranderen,hem kon openstellen voor een totaal nieuw ideeëngoed. Maar er bestonden geen regels om dat te bereiken,zoals die er wel zijn voor het maken van iets smaakvols. Het heeft niet veel te maken met oordeelsvermogen,om Kants term te gebruiken. Stel je eens voor dat je een kunstexpositie op dezelfde manier zou beoordelen als een hondenshow! De Verlichting lijkt definitief voorbij als we een werk lezen zoals ‘Het onbekende meesterwerk’ van Honoré Balzac,dat verscheen in 1831. Het verhaal gaat over drie kunstenaars van wie er twee historische figuren zijn – Nicholas Poussin,als jonge,beginnende schilder;Frans Pourbus,een succesvolle Vlaamse schilder die op het punt staat te worden voorbijgestreefd door Rubens als de favoriet van Maria de Medici,de koningin van Frankrijk;en een fictieve schilder genaamd Frenhofer,inmiddels een oude man.'(bladzijde 153-154) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Bernlef uit ‘Voorgoed’. ‘5 STUKJES ROND STEVE LACY//2 Sintels//Achter de plaatijzeren loods/de hoop zwarte sintels.//Hij komt aangelopen door het armeluisgras:volwassen cherubijn.//Jarenlang keek hij zwijgend in spiegels/naar een lege stoel op het balkon/naar een gat in de zool van zijn schoen.//Hij kijkt om zich heen,knikt tevreden/het gras verwaaid onder het lage licht/de plaatijzeren loods bladderend onder zijn aandacht.//’De melodie is er al,’zegt hij, ‘altijd-/nu nog de juiste noten’ en raapt de/sintels op,een voor een.//Hij lacht als een kind dat weg wil/’als in het sprookje,’ zegt hij. Zo/sintels strooiend verlaat hij het terrein.'(bladzijde 266) Wordt vervolgd.