met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Ze praten over een schilderij van Maria van Egypte,die wordt afgebeeld terwijl ze haar kleren uittrekt en op het punt staat met seks te betalen voor haar reis naar Jeruzalem. Frenhofer wil het schilderij kopen,hetgeen Pourbus vleit,omdat hij dat aanneemt als teken dat de meester het schilderij goed vindt. ‘Goed?’ vraagt Frenhofer. ‘Ja en nee. Je vrouwtje oogt lekker,maar leven doet ze niet.’En hij vervolgt: Op het eerste gezicht lijkt ze prachtig,maar bij een tweede blik merk je dat ze op het doek is geplakt en dat je niet om haar heen kunt wandelen. Ze is een silhouet met maar één kant,een uitgeknipte verschijning die zich kan keren noch verroeren […] toch staat alles goed in perspectief,en de optische overgangen zijn nauwkeurig in acht genomen,maar ondanks je zo lofwaardige inspanningen kan ik niet geloven dat dit schone lichaam bezield wordt door de warme adem van het leven […] Wat ontbreekt eraan? Bijna niets,maar dat niets is alles. Frenhofer stroopt zijn mouwen op en brengt het schilderij,met hier en daar een paar accenten,tot leven. Hij interpreteert ‘geen esprit of geest’ natuurlijk als ‘levenloos’. Dat is de moeilijkheid met het lezen van Kant vanuit het romantisch perspectief dat je misschien automatisch denkt dat hij had ontsloten. Maar eigenlijk heeft hij een heel andere en op een bepaalde manier diepzinniger opvatting van geest dan dat.'(bladzijde 154-155) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Bernlef uit ‘Voorgoed’. ‘5 STUKJES ROND STEVE LACY//3 Zandkorrel//Hij keek zo lang tot de/berg een kiezel werd en verder sleet/tot korrel,één enkele zandkorrel nog//En op een splinter zat je net/zo goed als op een stoel,vond hij/houvast genoeg voor zijn gevoel//Al kon het minder,moest het/beslist minder want daar/zat de toekomst in.'(bladzijde 266-267) Wordt vervolgd.