met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Maar dan heb je het over formalisme als stijl,naast het postmodernisme,en niet over kunstfilosofie als zodanig. Het komt wel vaker voor in de geschiedenis van de kunstfilosofie dat filosofen veranderingen in stijl duiden als aanwijzingen voor wat er filosofisch onderscheidend is in kunst – eigenlijk als filosofische ontdekkingen van wat kunst werkelijk is – terwijl de filosofische eigenschappen die je zou willen vinden moeten kloppen voor alle kunst,ongeacht de stijl – moeten kloppen voor kunst op zich,overal en altijd. Betekenis en belichaming werden geformuleerd als noodzakelijke voorwaarden voor iets om een kunstwerk te zijn in mijn boek ‘The Transfiguration of the Commonplace’,dat zich ten doel stelde een filosofische definitie van kunst te formuleren. Het boek is een oefening in ontologie – in wat het is om een kunstwerk te zijn. Maar het hebben van een esthetisch idee – het belichamen,zoals Kant het zegt,van de geest – is noodzakelijk noch voldoende om kunst te zijn,zoals Kants eigen formulering toegeeft. Vergeet niet wat hij zegt:indien gevraagd wat we van een schilderij vinden,kunnen we zeggen dat ‘het aan esprit ontbreekt – ook al kunnen we er wat de smaak aangaat niets op aanmerken’. Vandaar dat het schilderij zelfs mooi kan zijn wat smaak betreft,en toch tekortschiet omdat het geen esprit heeft. Er is waarschijnlijk veel kunst die het aan esprit ontbreekt. Het ontbrak ‘Maria van Egypte’ van Pourbus aan esprit in de zin dat ze niet levendig was,maar zoals we al hebben gezien,zou dat niet Kants idee van esprit geweest zijn.’ (bladzijde 163-164) Wordt vervolgd. VEERTJE////Zo werd hij gevonden,onder de wegen/vergroeid met de wortels van een boom/akkervoren in zijn huid geploegd///En nog drukt hij uit met zijn vingerkootjes/zijn holle schedel beschermend:zo/had ik ’t mussenveertje lief.’ (bladzijde 190 wordt vervolgd.