met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘De opvattingen van velen die tegen de jaren tachtig de academische wereld betraden werden bepaald door ’theorie’,die een soort spil werd op basis waarvan afdelingen vaak gebaseerd op leeftijd uiteenvielen in traditionalisten,die kunst op formalistische wijze beschouwden,en activisten,wier interesse in kunst grotendeels werd bepaald door identiteitspolitiek. Halverwege de jaren tachtig werd esthetica in de kunstbeschouwing gepolitiseerd. Volgens de conservatieve kunstcritici werd esthetica verwaarloosd of over het hoofd gezien door degenen die zij als linkse critici beschouwden. Vanuit conservatief perspectief betekende de aandacht voor esthetica de terugkeer naar de traditionele gang van zaken. Een oproep voor papers over esthetica van een afdeling kunstgeschiedenis zou door de conservatieven als goed nieuws kunnen worden gezien. Het zou eigenlijk betekenen wat in Frankrijk na de Eerste Wereldoorlog ‘rappel à l’ordre’ werd genoemd – een vermaning tot orde – ,waarmee avant-garde-kunstenaars werd bevolen hun experimenten aan de kant te schuiven en de wereld op een geruststellende manier te verbeelden voor degenen wier wereld door de oorlog was verscheurd. Voor wie de dingen op deze manier zag,zou het dus zeer ontgoochelend zijn als esthetica gewoon een andere manier was om vanuit het perspectief van ’theorie’ over kunst te denken. Bovendien is het haast ondenkbaar dat kunsthistorici wier syllabi,bibliografieën en reputaties gebaseerd zijn op politieke benaderingen van kunst,die plotseling allemaal de rug zouden toekeren en een volledig nieuwe benadering zouden omarmen – en dan ook nog een benadering van kunst die voorbijgaat aan de huidige relevantie van gender,etniciteit,enzovoorts.'(bladzijde 174-175) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Sybren Polet uit ‘Geboorte-Stad’. ‘WINTER//Hij had een geest van sneeuw./Het sneeuwde. Sneeuwt het?//vroeg hij,er is veel/lantaarn,veel wit gevoel//in de lucht,ik ben weer/blind.- Even heviger wordend nu//dan zachter,trager,en weer gerust-/stellend hem voortrimpelend//de wind,een rimpel zelf,doodstil/,- een meeuw.//Het is goed zo,zei hij,uitgespreid/te liggen over de wereld,//het is als het denken van een huis,/als het boomloze zoemen van een eerste//heuvel,zo licht en stil is het.////Een onderdrukte pijn als van vele/mensen trok door het landschap//Huiverend stond hij op./Onder hem lag de stad.//Sneeuwt het? vroeg hij./Zachtjes:Ja,het sneeuwt.'(bladzijde 55-56) Wordt vervolgd.