met het boek van Arhur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Ik nam mijn pet af voor Dickies lef,maar had kritiek op zijn institutionalistische definitie:iets is kunst als de Kunstwereld dat vonnis uitspreekt. Maar hoe kan die consequent besluiten dat de ‘Brillo Box’ kunst is en de verpakkingsdozen van Brillo niet? Mijn indruk was dat er redenen moesten zijn om de ‘Brillo Box’ kunst te noemen – en als het kunst-zijn op redenen was gebaseerd,kon het niet langer een vonniskwestie zijn. Dit waren volgens mij de belangrijkste standpunten,en degenen die de aankondigingen van de oproep voor papers plaatsten,hadden beslist gelijk dat esthetische eigenschappen geen noemenswaardige rol meer speelden in de discussies die daarop volgden. Dickie nam in zijn definitie op dat een kunstwerk een ‘kandidaat voor waardering’ is,en dit kon zeer zeker esthetische waardering zijn,maar Dickie wilde zich nooit te expliciet uitlaten. Ik heb wel eens gezegd dat als de niet van elkaar te onderscheiden voorwerpen – de ‘Brillo Box’ en de Brillodoos – perceptueel hetzelfde waren,ze dan ook esthetisch hetzelfde moesten zijn,maar ik denk niet meer dat dat klopt,voornamelijk omdat ik betere filosofie op dit onderwerp heb betrokken. Maar zoals je zult zien wordt de kwestie van de esthetica hierdoor irrelevanter dan ooit. Laten we proberen onderscheid te maken tussen kunstwerken en voorwerpen – de ‘Brillo Box’ bijvoorbeeld en de afzonderlijke gesjabloneerde triplex doos waarin alle exemplaren van het werk bestaan. Er zijn misschien driehonderd exemplaren gemaakt in 1964 en nog een stuk of honderd in 1970.'(bladzijde 181-182) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Sybren Polet uit ‘Gedichten 1998-1948’; ‘Lady Godiva op scooter’. ‘BOOMGEDICHT///Zoveel als deze boom heb ik nooit beloofd:/mijn schaduw is minder,mijn nutteloze insecten tieren/weliger,/geen konijnen nestelen aan mijn voet.///Wél is mijn schors schor en hees/en ik overschreeuw mijzelf dagelijks met kinderen en bladeren.///Traag en moeizaam is mijn ringen/en even moeizaam wen ik aan het snoeien van handen,/de taal die mensen spreken./Uit mijn hout worden geen goden gesneden,/ook zonder hen wordt mijn hout ouder.///Soms is het in mijn merg zo onophoudelijk donker/als in het windstil centrum van een ziekte;/je hoort er mensen als marmotten piepen/diep uit de zwartste zwammen van hun menszijn.///Maar jij die uit dit hout een stem wilt snijden,/snijd een stem. Zoals mijn litteken is zing ik.///Mijn litteken is mijn sieraad.'(bladzijde 479) Wordt vervolgd.