met het boek van Arthur C. Danto ‘Wat kunst is’. ‘Ook als die kwaliteit dusdanig is dat die ons misselijk of bang maakt of ons op een andere manier verstoort zodat we niet meer in de stemming zijn voor esthetisch genieten,niet meer in de stemming voor de simpele overpeinzing van de belichaming van de kwaliteit – precies het effect dat de Alpen vroeger op mensen hadden,toen de beschaving nog van dien aard was dat zo’n indruk van enorme macht onlosmakelijk was verbonden met oprechte ongerustheid en angst – dan nog is het object esthetisch goed,al zijn mensen in onze toestand niet in staat het kalm,esthetisch te overpeinzen.[213] Peirce leidt hieruit af dat ‘er niet zoiets als een positieve esthetische slechtheid is […] Er zullen alleen verschillende esthetische kwaliteiten zijn.’ Op schertsende toon schreef hij aan James:’In mijn esthetisch oordelen ben ik geneigd te denken zoals een echte inwoner van Kentucky over whisky denkt:misschien is de ene beter dan de andere,maar ze zijn allemaal esthetisch goed.’ Ik ben geen Peirce -kenner en ik weet niet of,en in hoeverre,hij deze ideeën elders in zijn omvangrijke teksten heeft uitgewerkt. Maar ik denk dat wat Peirce bedoelde met esthetische kwaliteiten in de buurt moet zijn gekomen van wat Heidegger in ‘Zijn en tijd’ aanduidde als ‘Stimmung’,of ‘stemming,het gestemd-zijn’. Heidegger schrijft:’De stemming openbaart “hoe het met iemand is en gaat”.’Te bestaan als wat hij ‘Dasein’ noemt – ‘erzijn’- is altijd in een bepaalde stemming te zijn:’De vaak aanhoudende,monotone,kleurloze,onbestemde stemming,die we niet met ontstemming mogen verwarren,is allerminst niets.”(bladzijde 189-190) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Sybren Polet uit ‘Gedichten 1998-1948’. ‘RUISVENSTER///Wij,we lopen allemaal door elkaar heen/dat het een lieve lust is,/een statistisch gebeuren/dat onmerkbare sporen nalaat:/zo ben je er en zo ben je er/wel en niet:/// eeuwige schimmen/die een oog,een spookhand,een gedachte missen:/je ziet elkaar wel en niet/of tot leven -/en dan begint pas je leven,/of niet.///Er rinkelt een schel in je hoofd,/ver weg en nabij – een tijdtikkende microbe,/een blaffend neuroon,een neurend hormoon?/Er opent zich iets,oneindig vooraf/in de tijd of voorbij – een leegte/vervuld van begin,een zich rondende echo/van wat zich nog vormen moest.///En jij,waar huis je toch,jij. Alles/zo bevreemdend,verstrooid. Je komt/zelfs jezelf niet meer tegen – geen/contour,geen gedachte,geen nakomeling -/enkel een oneindige opening,iets/dat zich opent en sluit,opent en sluit/als een oog,een pupil van niemand/weet wie,niemand weet wie en wie…'(bladzijde 13) Wordt vervolgd.