met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘En nog langer om die schakeringen te kunnen benoemen. ‘Dat kan ik niet. Dit is geel ja,maar dat is het woord niet.’ Daar,zittend in het nisje van bakstenen,speet het me dat ik geen synoniemenwoordenboek bij me had. Ook mij raakt Jongstra’s onopgesmukte eerlijkheid,maar als kijker wil ik niet alleen onder woorden kunnen brengen wat het werk met mij doet,maar ook wat ik nu precies zie. Een dag later pak ik het boek ‘Het juiste woord’ erbij. Onder het lemma kleuren,nummer 611,staat bij geel:bleekgeel,amarillo,zwavelgeel,citroengeel,saffraangeel,botergeel,okergeel,strogeel,izabel,geelpeld,tanig,vlassig – en nog een dozijn andere woorden. Zou ik meer zien,als ik met dit boek in de hand opnieuw naar deze zon zou gaan zitten kijken? Bij het kijken naar Jongstra’s werk kun je vaststellen dat het aantal woorden dat we kennen voor geel afneemt,omdat we de verschillende nuances niet mer nodig lijken te hebben. Toch ervaar ik een gemis als ik bij de doeken van Jongstra moet concluderen dat ik niet kan verwoorden wat ik zie. Ik kom letterlijk woorden tekort. Wie naar het werk van Jongstra wil leren kijken,moet niet alleen leren kijken naar de zwarte bij of het Drentse heideschaap,maar ook naar zijn eigen rol:hoe verhouden we ons tot ons natuurlijk erfgoed en tot ons cultureel erfgoed,tot onze taal? Hoe behoud je de goede dingen? Jongstra ziet het als haar taak een natuurlijk erfgoed te behouden. Bijen die op uitsterven staan,schapen. Planten te herintroduceren,waarvan oude meesters kleuren maakten. Dit natuurlijk erfgoed blijkt onlosmakelijk verbonden met ons cultureel erfgoed. Met de introductie van de synthetische kleuren verloren we de noodzaak nuances aan te brengen die de plantaardige kleuren van nature bezaten. Maar kunnen we nog zonder woorden kijken?’ (bladzijde 26) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Sybren Polet uit ‘Gedichten 1998-1948’. ‘JAMES ENSOR///Geen gezichten onder deze maskers,/nee,levende maskers./Monden als kleine bloedende narren.///Te veel ‘koks van mensen’ op deze wereld./Ze bekokstoven u waar u bijstaat:/ een/rozerode kreeftekleur verraadt uw staat/en die is zelden omkeerbaar.///Kleuren zijn een natuurlijk bedrog:/waar is wat maskeert. Zwart/gehuld in wit,rood in priesterwit.///Aanzie de mens:dokter,advocaat,/predikheer – permanente carnavalsgasten dus.///Intocht der narren in Brussel. Hosanna!/Pierlala gekruisigd. Zijn scheve grijns/doet de skeletten dansen,de narren grimlachen.///Paljas Ensor danst aan het kruis.’ (bladzijde 51) Wordt vervolgd.