met het boek van Peter Henk steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Pas toen dat lukte,kwam ik tijdens een wandeling op de Veluwe een rietsigaar tegen met een bontkraag die er net was afgewaaid. Ineens wist ik:die zachtheid – ik moet vilt gebruiken. Toen ik dat vilt over de acht spanten spande ontstond er een prachtige vorm. Die kreeg ik van het materiaal cadeau. Nu de viltcocon er is,heeft hij een vanzelfsprekendheid. Maar het duurde jaren voordat ik die ontdekte.’ Ik vraag de kunstenaar naar het spirituele van zijn werk en krijg geen antwoord over de geest,maar over de materie. Het vreemde is,dat ook mijn ervaring in de cocon in eerste instantie het lijfelijke aspect betrof. Nadat ik de cocon over me heen had getrokken,werd het donker om me heen. Er kierde nog wat licht onderdoor. Dat leek me niet de bedoeling. Ik trok de cocon wat naar links en toen hij precies boven het kleed kwam te hangen,zakte hij nog enkele centimeters. Het rook er naar wol,naar schaap. De geur riep herinneringen op aan verjaardagsfeestjes van kinderen op de boerderij. Na een minuut,mijn ogen begonnen wat te wennen,zag ik dat de donkerte niet massief was. Doordat het vilt niet overal even dik was,schemerde er her en der wat licht doorheen. Mooi,diffuus,gefilterd licht. Ik kon het niet laten het vilt te voelen,er even overheen te strijken. Lekker. Geur,licht,de stof en ook de ruimte zelf – ja,het was hier behaaglijk. Geen straf om hier tien minuten te zitten. Op dat moment sloeg de deur van de tentoonstellingsruimte open en klotste er met veel lawaai iemand door de ruimte.’ (bladzijde 76-77) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘In de loop van de woorden’. ‘(de schrijfdaad)///maar de hand maakt een zang/van de voorbijgang/van de dingen///zoals het uitwissen van woorden/het verdwijnen van banen en daarmee/het afdanken van arbeiders/doorgaan’ (bladzijde 23) Wordt vervolgd.