met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Het tijdschrift is er inmiddels. Dijkstra legt naast de tekening nu ook het omslag van het eerste nummer van ‘kunstwordtterugkunst’ – een verwijzing naar de collegereeks van Fabro. Dijkstra:’Juist in deze tijd,waarin kunsttijdschriften worden opgeheven omdat er geen geld meer is.wilde ik een nieuw tijdschrift oprichten. Geen tijdschrift over kunst,maar een tijdschrift dat zelf een vorm van kunst is.’ Op het omslag staat de Zwitserse kunstenaar Thomas Huber terwijl hij afstudeert aan de kunstacademie van Düsseldorf,in 1982. Hij houdt een toespraak bij zijn schilderij “Rede über die Sintflut”. Het schilderij heet naar de toespraak en de toespraak naar het schilderij. Het schilderij is ook een beeld van de ruimte waarin de toespraak plaatsvond. Huber spreekt vóór zijn schilderij,maar zijn woorden klinken vanuit het binnenste van het werk:’Als kunstenaar woon ik in mijn beelden,mijn werk is mijn werkplaats,mijn zielswoning.’ Dijkstra plaatste Huber op het omslag ‘omdat je de zorg voor kunst dus nooit aan anderen kunt overlaten,niet aan galeries,musea,aan de instanties die zich tussen de kunstenaar en de maatschappij hebben gedrongen. Een andere reden is dat Huber zijn publiek adviseerde een plaats te zoeken in het schilderij. Als je dat doet,en je laat je verbeelding los op wat je ziet,zie je daarna de wereld anders.’ Ik wijs op Dijkstra’s tekening. Waar zou jij willen zijn,in de wolk,in het witte papier? ‘Achter de tafel. Als Seuphor.’ En dan,wat gebeurt er dan? ‘Dan word ik heel verdrietig.’ Dat antwoord verrast me. Het had veel meer voor de hand gelegen als Dijkstra gezegd had dat ze blij zou worden,wanneer ze zich voorstelde achter de tafel te zitten.'(bladzijde 91-94) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘In de loop van de woorden’. ‘(het gebeurt maar zelden)///het gebeurt maar zelden/dat ik over water droom/als slachtvee op elkaar gepakt/in een scheepsruim tussen vreemden/en te weten dat mijn vrienden op een ander schip zijn/waar gelachen wordt en glazen klinken/en dan te zinken/en alle talen waarin de finale/ waterliederen worden gezongen/niet te kennen///wat geeft het/om de boot te missen?///het gebeurt maar zelden/dat ik in een vreemde haven/voet aan wal zet/begeleid door een oude kletsnatte gids/om in een luxe hotelkamer/ bij zinnen te komen/en te horen hoe hij fluisterend onderhandelt/over de zalvende diensten van twee dames/voordat hij uit mijn zinkende geschriften verdwijnt///en hoe kon ik weten dat handen kunnen fluisteren///terwijl ik in de badkamer ernaast/die tot het plafond vol water staat/mij spartelend voorbereid op het orgaanorgasme/en nu besef ik dat ik mijn kleren/ben kwijtgeraakt in het fluisterende verdrinken?'(bladzijde 38) Wordt vervolgd.