met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘De uitdrukking “uitgebeend tot op het bot” houdt in dat je tot de essentie bent gekomen. Ik griezel daarvan,want het vlees,de bekleding is weggelaten;ik vind dat koud en hard. Karakteristiek van vlees en stoffering is dat ze plooibaar zijn. Ze voegen zich naar de vorm die er is. Mijn oog valt daar altijd op. Het zijn dingen die zich vlijen. Blijkbaar ervaar ik daar een natuurlijke schoonheid in.’ Ik probeer de constructie van deze tekening te zien – én het aanvullende. De klimopachtige boom lijkt het dragende deel waar alles op steunt,of omheen is gedrapeerd. ‘De slingerplant vind ik een mooie vorm’, zegt Kooi,’hij is ook veel gebruikt in de jugendstil. In deze tekening vormt de klimop de constructie,dat klopt,maar in de natuur is de klimop uit zichzelf niet dragend;deze heester slingert zich juist altijd om een constructie heen. Een constructie staat op zichzelf en kan daarom als niet beïnvloedbaar en stabiel worden gezien,maar ook als onbeweeglijk. Daarom heb ik gekozen voor twee klimplanten die om elkaar heen groeien. Zodat alles van elkaar afhankelijk wordt,elkaar beïnvloedt. Dat maakt het instabiel,emotioneel,maar ook beweeglijk. Het geeft iets intiems. Ik houd erg van “in”- woorden:intiem,inclusief,inwendig,interieur.’ Zo komen we toch weer bij dat gat uit,bij dat knusse interieur dat de tekening beheerst. Behalve het liefdesstel ligt in deze grot een hond – teken van trouw – die een aantal puppy’s zoogt. Ook staat er een soort schotelantenne,die het huiselijke van dit tafereel nog benadrukt. ‘Het is een Afrikaanse huwelijkslepel,symbool voor ontvankelijkheid. Wil je kunnen ontvangen,dan moet je leeg zijn.’ Ineens valt mijn oog op het woord ‘burgerlijk’,dat Kooi met potlood vlakbij de huiselijke grot geschreven heeft. ‘Sinds de jaren zestig willen we allemaal vrij zijn;vrijheid is ons hoogste goed. Maar hoe erg is het om tot op zekere hoogte vast te zitten of verbonden te zijn? Ik zit graag vast aan mijn man en kinderen.'(bladzijde 103) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘In de loop van de woorden’. Het vervolg van ‘(de blaffende wijsgeer)’. ‘zeg hem maar dat slakken niet kunnen slikken/en als hij de kolken van de wolken maar kan uitpluizen/en begint te snappen dat de liefde/altijd weer een straal spuit in het niets/zal hij zijn mond kunnen afvegen/aan bleek speeksel/om vilttongig te praten met woorden/en als hond te worden geïncarneerd:///en dan voor eeuwig in het tijdelijke/van het bewegende heden te leven,/te poepen en te kwispelen/zonder toekomstverleden of rede-/toen zei Woordvraat tot zijn vrouw en zijn kind:/net zoals de filosofist met een beetje goed geluk/en zonder enige verdienste als hond/herboren kan worden in de hemel van het ondermaanse/moeten jullie weten dat weggooiwoorden uit de la/uiteindelijk in gedichten worden gevouwen/zoals botten onder de zoden:///jullie moeten maar goed denken/en niets daarvan zeggen aan die hond.'(bladzijde 41-42) Wordt vervolgd.