met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ”Voor hen is daar het meeste te zien. Deze zaal sluit ook aan bij mijn eigen,primitieve smaak. Hier ben ik losgegaan:vergulde en verzilverde beelden,felle kleuren,talloze motieven,diverse baktechnieken van onderglazuur,opglazuur,transparant – alles kun je in deze beeldengroep terugvinden. In al die technieken en kleuren kan ik mijn oerdriften als kunstenaar uitleven. Maar die veelheid aan vormen,kleuren en materialen is ook een zak snoep waaraan ik me kan overeten,waarvan ik misselijk kan worden.’ Terug naar de Japanse zaal met de witte beelden. Hier heerst rust. Letterlijk en figuurlijk:er zijn geen mensen en van de kleurloze beelden kun je onmogelijk misselijk worden. Hier krijg je oog voor de vorm,terwijl in de zaal met de Hollandse meesters de kleur meteen de aandacht trekt. Het valt me onmiddellijk op hoe prachtig de vorm van een oliedrum is,de grootte van het vat,het ritme van de ribbels,de schaduwen,en vooral het gewicht dat de oliedrum uitstraalt. Wat een contrast met het bed van fragiele lotusbloemen waarop hij ligt – of bijna rust. ‘Dat vat is ook werkelijk loodzwaar. Zo’n drum maken is krachtpatserswerk. Dat laat ik doen door draaiers die uit boterzachte klei deze vorm draaien. Ze doen dat met z’n tweeën,de ene ondersteunt de ander met z’n armen,waardoor ze twee keer zoveel kracht hebben. Als de vorm droog is,wordt er met metaal in gesneden,zoals je in zacht gips kunt snijden. Dat is een “masterpiece” in porselein.’ Het is toch pure blasfemie om zo’n prachtige vorm te beschilderen? ‘Je bent niet de eerste die dat zegt. Vooral kunstcritici hebben een uitgesproken voorkeur voor de witte beelden. Uit de hele kunstgeschiedenis spreekt trouwens een voorkeur voor het kleurloze beeld,zoals we dat hebben leren kennen uit de klassieke oudheid. Toch is het een misvatting te denken dat al die beelden uit de oudheid kleurloos waren.'(bladzijde 129) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘VERSLAG///ik heb paartjes in deuropeningen zien zoenen/en zich met open mond zien omdraaien ik heb over/bruggen gelopen en heb mensen daaronder horen hoesten/ik heb grijsaards gezien die in taxi’s reden/en door regendikke ruiten naar gebouwen keken die/er niet meer waren. sneeuw in de winter/en druiven in de zomer maar ik/herinner mij er niet veel meer van///ik heb de middernachtzon gezien en/vogels van alle formaten en vissen in het/water en het Zuiderkruis boven een berg en/katten met laarzen en dronken vrouwen en/bomen ontbloot van bloesems. sneeuw in de winter/en druiven in de zomer maar ik/herinner mij er niet veel meer van///ik heb ook hanen horen kraaien en/de roep van treinen en stemmen in mijn/bed en goden op het dak en ik heb/draken gezien in dierentuinen en de baarden/van vrienden en ik heb de zon geroken./sneeuw in de winter en druiven in de zomer/maar ik herinner mij er niet veel meer van/maar ik herinner mij er niet veel meer van'(bladzijde 16) Wordt vervolgd.