met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘De verf is er in de loop der eeuwen afgebladderd en toen wij ze vonden waren ze kleurloos. Wij hebben aan de Griekse beelden onze eigen esthetiek toegevoegd. Die westerse esthetiek heeft zich de afgelopen jaren aan mij opgedrongen.’ Die westerse esthetiek drong zich aan je op toen je in China was. ‘Hoe formidabel het vakmanschap daar ook is,bij het bakken van porselein kan veel misgaan. Je hebt ongeveer dertig procent uitval. Daarom laat ik verschillende edities van mijn beelden maken:in kleur,maar ook in wit. Heel lang vond ik dat ik moest vasthouden aan mijn vooropgezette idee,aan de oorspronkelijke,kleurrijke beelden die ik voor me zag toen ik ze begon te maken. Maar het wit ging zichzelf verdedigen,ik ging inzien dat de kleurloze sculpturen een eigen kracht hadden. Je zou kunnen zeggen dat ik vier eeuwen achterloop met mijn voorkeur voor veelkleurigheid. Ik heb het lef moeten ontwikkelen om het porselein in zijn kaalheid te tonen.’ We lopen nog een keer van de Japanse kamer met de witte beelden naar de Hollandse kamer met de snoeptrommel. Dan pas zie ik dat ook in deze beeldengroep drie oliedrums staan:een beschilderde met bloemen,een rode die zo gecamoufleerd is dat hij nauwelijks opvalt,en eentje met Delfts blauw – al doen de figuren die erop staan oosters aan. ‘Pas toen het porselein uit China voor de VOC te duur werd,zijn we het in Delft gaan namaken. Ik ben weer een oude Oost-Indiëganger. Nu we door de kleuren heen de vormen zoeken,valt op dat Van Bentems vormentaal voornamelijk westers is. Er zijn oliedrums die we kennen uit de talloze berichten over de olieprijs,jerrycans waarin we benzine houden,vogelhuisjes,laarzen,en veel wapens. In een documentaire zei je een keer:’Seks,religie en de dood,dat zijn de dingen die je niet ziet. Dus die wil ik laten zien.” (bladzijde 129-133) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘DE DOOD BEGINT BIJ DE VOETEN’///Het zou gewoon een insluimeren zijn/(maar ze zeggen dat het bewustzijn minstens 48 uur/tegen de beslagen ruiten van de schedel blijft kloppen///als een vis in een mandje/ of een ruimtevaarder in zijn ongeleide projectiel/ of een jood onder een piramide van joden/ of een nikker(vriend) in een cel)/met een prikkeling van spelden die in de voetzolen begint.///Maar is dat zo?/Deze duizeligheid als de vloer kantelt/en een vlies van water over de bomen komt/en een ijverige hand de keel stijver omhelst./Wat een klucht,dit rondtasten naar verbeelding.///De asters van vorige week zijn al weggerot/op hun stengels,de groene aren nu weke rubberpijpen;/Zij die kletsende papegaaien waren/zijn nu druipende verdorde pruiken.'(bladzijde 18) Wordt vervolgd. Gedicht is nog niet af.