met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ”Het zuur is de prikkel voor het ademcentrum dat vervolgens een steeds sterkere prikkel naar het middenrif en de borstkas uitzendt. De kracht van die prikkel is onvoorstelbaar groot. Het “ik” kan die prikkel nog wel even tegenhouden,maar op een gegeven moment neemt “het” het over:er wordt geademd. Hopelijk gebeurt dat boven water en kun je je lucht kwijt – feitelijk heb je dan dus lucht te veel,niet te weinig. Als het onder water gebeurt,verdrink je.’ Verklaart jouw fysiologische uitleg waarom mensen bijna unaniem rust ervaren bij het bekijken van dit werk? ‘Nu ik een tijdje naar het filmpje over deze long kijk,valt me op hoe traag “het” ademt:iets vaker dan één keer in dertig seconden. Het is een bekend verschijnsel dat zien hyperventileren doet hyperventileren. Goed mogelijk dat het omgekeerde ook geldt:dat rustig ademhalen rustig maakt.’ Niet ik adem,maar ‘het’ ademt. Het ‘ik’ verdwijnt en maakt plaats voor iets anders. Voor ‘het’. Dat gebeurt niet alleen bij ademen. Schrijvers kennen de ervaring van een boek dat zichzelf schrijft. Vraag blijft hoe het komt dat wij er zo sterk van overtuigd zijn dat we alles zelf doen. Dat ik adem,dat ik schrijf,dat ik denk. De Canadese filosoof Charles Taylor wijst er in ‘Bronnen van het zelf'(1989) op dat deze ervaring een typisch westers fenomeen is. Het idee dat gedachten,ideeën en gevoelens zich ‘binnen’ ons bevinden,terwijl de objecten in de wereld waarop deze mentale toestanden betrekking hebben ‘buiten’ zijn,noemt Taylor zelfs een kenmerk van onze moderne westerse beschaving. Een van de eersten die dit aan de kaak stelden was de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche:’Een gedachte komt wanneer “zij” dat wil,en niet wanneer “ik” dat wil.’ Nietzsche meende dat je het ‘ik’ niet nodig hebt om te kunnen spreken van ‘denken’. (bladzijde 213-217) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘IN EEN BRANDENDE ZEE////hoe vaak waren we hier tussen koelten op de vloer/de geur van terpentine en van vuur/de doeken zijn wit want de ogen zijn leeg/de afzijdigheid van de nacht/de maan een glimlach buiten ergens/buiten zicht/de dagen vergaan als seizoenen aan de ruiten/een wolk,een gezicht,een regenblad,dit gedicht/ik wilde mijn afdruk op je achterlaten/ik wilde je brandmerken met het vlammende uur/van alleen-zijn/geen vuur zingt zo mooi/als de zilveren as van jouw bewegingen/en jouw treurige lichaam/ik wilde die treurigheid uit je halen/opdat je lichaam open zou breken/zoals een stad opengaat/op een helder landschap/vol duiven en het vuur van bomen/en waar zilveren kraaien onzichtbaar zijn in de nacht/en de maan een mond die je in brand kunt steken/en dan wilde ik dat je kon lachen/en je bittere lijf/mijn handen van porselein op je heupen/je adem zo’n donkere pijn/een zwaard was aan mijn oor/hoe vaak waren we hier/waar enkel zilveren schaduwen zich nog verroeren/alleen door jou moet ik mezelf verwerpen/door jou alleen heb ik beseft hoe haveloos ik ben/in een brandende zee’ (bladzijde 84) Wordt vervolgd.