met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord.’ ‘Ik ben gewend te kijken of te luisteren naar kunst die ingekaderd is,meestal door de lijst van een schilderij,of figuurlijk door de ruimte waarin muziek tot klinken wordt gebracht. Hier breekt kunst door kaders heen. Ik probeer de essentie van Mastenbroek te ruiken,die bij boeren in Canada een Prousteffect heeft veroorzaakt. Zoals de schrijver Proust ooit een Madeleinekoekje doopte in bloesemthee en vervolgens werd teruggevoerd naar het dorpje Combray,zo voert een polderbad de Nederlandse emigrant nu door tijd en ruimte terug naar zijn jeugd in Mastenbroek. In de literatuur is die scène uitgemolken,zodat ze cliché werd. Maar plotseling blijken de beeldende kunst en de werkelijkheid het Proust-effect naar onze tijd te kunnen halen. Wat gebeurt daar,in dat Canadese polderbad? Is het verbeelding,verlangen,hoop,valse hoop of kunstzinnig bedrog?’ Gesprek met Ewoud van Rijn. ‘Zwart ei als zelfportret’. Tekstje vooraf.’Heksenwijsheid. Religie,spiritualiteit,leven,dood:het zwarte ei. Rituelen zijn spelen,maar serieuze spelen. Kunst is ook een ritueel. ‘Van een palet en schragen een altaartje gebouwd. Op het altaar vijf kaarsen,die heb ik aangestoken.’ ‘In het atelier van Ewoud van Rijn is een zwart ei opgesteld. Aan deze opstelling is weinig kunstzinnigs,het staat gewoon op een geverfd plankje. Aanvankelijk keek ik er over heen. Verschillende kleuren kaarsvet zijn over de schil uitgelopen. Rood zie ik,geel,blauw. Naast het ei hangt een jurk,waarop zwarte eieren staan afgebeeld. Welk ei ik ook zie,ik moet onmiddellijk denken aan ‘Het begin van de wereld’,het beroemde ‘ei’ van Brancusi uit het Kröller-Müller Museum. Het ‘ei’ van Brancusi lijkt nog het meest op een doorgeëvolueerd kinderhoofd. Het ei van Van Rijn is wat het is,het is op ware grootte afgebeeld – misschien is het wel gewoon een ei. Meest opvallend aan dit ei is de kleur:zwart.'(bladzijde 237-239) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met het gedicht ‘PALESTINA,ISRAËL’ ‘hier over de radio ritselende verslagen van bevelhebbers/woorden die spreken van dood/statistieken temperaturen/woorden die vreten zonder enige honger/de fladderende afwezige woorden/uit de hemelse woonsteden van aasgieren/de woorden als patroonhulzen met de reuk van zwavel/woorden die stinken als de uitgebrande klank/in Sinaï///ik schrijf deze zinnen in een zwarte hotelkamer/met een kleine bel licht en ratelende ramen/achter het bloemetjesgordijn/ buiten rammelt een tram over het Rembrandtplein/en de lege herfstbladeren dwarrelen heen en weer/en hopeloos als soldaten dronken van vrees en verdriet/ buiten raast de stad en ergens/in het graf van beton en glas/kraait een kameel'(bladzijde 100-102) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.