met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘Gesprek met Harry Haarsma ‘kijken naar een gefolterde rug’. Tekstje vooraf;’Veronica,het ware beeld. Goddelijk vermengd met sterfelijk. Het ware beeld is vluchtig,zoals de afdruk van Veronica op de geconserveerde zweetdoek. Een daad van empathie…’ ‘De eerste keer dat ik het kunstenaarsboek ‘Veronica en Toptuig’ zag,lag het in delen op de grond. Beeldend kunstenaar Harry Haarsma haalde de pagina’s van 27 bij 35 centimeter één voor één uit een kartonnen doos en legde ze naast elkaar,boven elkaar,onder elkaar op de vloer van zijn atelier in Rotterdam. Tekeningen,bewerkte foto’s,teksten,geciteerde gedichten,krantenknipsels – het uitgespreide boek leek een tamelijk willekeurige verzameling. Sommige beelden zijn aantrekkelijk van kleur en vorm,andere walgelijk,huiveringwekkend,aanstootgevend,zachtmoedig. Wat moet je hiermee? Hoe moet je hiernaar kijken? ‘Straks,als het boek op een tentoonstelling hangt en je er als kijker voorstaat,is de compositie van “Veronica en Toptuig” duidelijker. Dit is alleen een indruk geven.’ Een paar weken later hangt het kunstenaarsboek in vier rijen over twee wanden op een tentoonstelling. ‘Veronica’ is hier Veronica uit de nabijbelse overlevering,de vrouw die tijdens Jezus’ kruisweg zweet en bloed van diens gelaat wiste met een doek. Onverwachts bleef zijn beeltenis erop achter – ‘vera icon'(het ware beeld) van het goddelijk gelaat,dat ons tegelijkertijd de stervende mens toont. Twaalf eeuwen later bleek de uitstekend geconserveerde zweetdoek rond te slingeren in de schatkamers van het Vaticaan,en sindsdien bezitten we het portret van Christus:een knappe man met een baard en lang haar.'(bladzijde 264-268) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘DECEMBER/op de maat en de groeven van een gedicht van Gary Snyder/////Zes uur ’s morgens – gerinkel/ van de hoofdbewaker van de nachtdienst/ komt snel nader;sleutels knallen/ op de gangdeuren:/buiten priëlen de vogeltjes het geklingel/van kleine klokjes;in de pijnakker/van de uitkamplaats ontvouwen de viooltjes zich/zoals motten tegen daglicht vlaggen;/sleep de brits op de bank;/in de sectie baden en scheren./ N – de schoenmaker,stil,met puistjes/ brengt op witte gevangenisvoeten/de pap,’koffie’,brood/ (wie proeft mijn slokje?).///Stem van het sectiehoofd:Vort!/Vort! Schoonmaken! Gauw!/Inspectie. Cementvloer glimt/een geschoren gezicht.///Naar buiten voor oefeningen rondom/ de blinde viooltjes./Wapen op pet,snor van de cipier,glimmen./ Knip het zakdoekje/ grasveld kort/ en schuur closetpot wit:/ wind weent in een of andere/ draadloze boom.'(bladzijde 122) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.