met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ”Ik heb me ook pas in haar verdiept nadat ik deze foto van haar was tegengekomen. Maar er was hier op de tentoonstelling een man uit New York,die Kohlbrugge onmiddellijk herkende. Zijn ervaring van dit deel van de muur zal misschien anders zijn dan die van de onwetende toeschouwer. Maar dat hoeft niet,naar mijn idee spreekt het beeld genoeg voor zichzelf. Anders zou ik het nooit in het boek hebben opgenomen. Ik zou het natuurlijk wel mooi vinden als deze foto van Kohlbrugge nieuwsgierigheid wekt,als de toeschouwer zich in haar gaat verdiepen.’ Dat heb ik gedaan. Als gelovige reisde Hebe Kohlbrugge naar Duitsland om zich een oordeel te vormen over het opkomend nationaal-socialisme. Ze raakte betrokken bij de “Bekennende Kirche’,de Belijdende Kerk,werd gearresteerd en ontsnapte ternauwernood aan opsluiting in het concentratiekamp Ravensbruck. Daarna studeerde ze bij de befaamde theoloog Karl Barth,maar keerde bij het uitbreken van de oorlog terug naar Nederland,waar ze betrokken raakte bij het verzet. Een paar jaar later belandde ze alsnog in Ravensbruck. En dan,ondanks alles,vertrekt ze in 1947 naar Duitsland om te proberen de haatgevoelens tussen Nederland en Duitsland te temperen. Kortom,een sterke vrouw. Hier,op de muur van Haarsma,zit Kohlbrugge in een ouderwetse leunsteun,armen gedecideerd over elkaar,scherpe blik,mond gesloten maar lippen enigszins gespitst,alsof ze op het punt staat iets te zeggen. Of niet,luistert ze vooral? of staart ze weg? Is die blik wel zo scherp?’ (bladzijde 272-273) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. Verder met het gedicht ‘DE LIEFDESBETUIGING’. ‘dat het lint om de slaap ontbonden wordt/en de gedachten vrij-/daar ben ik niet bang voor/want ik ben God/’n vaste burcht///maar iets doet mij beseffen/ik weet niet wat/dat er treinen zijn die een schitter spies en spoor/in de afstand snijden/en vrachtauto’s en bioscopen en pijn/en cederbomen en verwarring en vliegvelden/en wijngaarden en armoede/en soms klinkt de taal mij bekend/alsof ik mij uit de beklemming zou kunnen schrijven///dan graaf ik mij dieper in de duisternis in/en ik denk/o kon ik maar/wat zou er gebeuren/als ik tot boven op de muren klom/en daar zong/’goed morgen ik heb je lief Zuiafika!’ ‘ (bladzijde 128-130)Wordt vervolgd.