met het boek van Peter Henk Steenhuis en René Gude ‘door het beeld door het woord’. ‘De hoefijzervormige wonden van de gefolterde rug corresponderen met het donkerrode en het blauwe beeld ernaast. Vergelijkbare u-vorm,iets tussen een hoefijzer en een net niet gesloten schakel in. De elf brandmerken zijn allemaal aangebracht in de naar boven wijzende hoefijzervorm. Zou dat iets te maken hebben met het werktuig van de beul? Nog nooit van mijn leven heb ik gekeken naar de vorm van een foltering. Kun je dat maken? Is dat ethisch? Of kun je door na te denken over die vorm juist dieper in de pijn van de Koerd doordringen? In ieder geval word je zo letterlijk met je neus op de feiten gedrukt. De pijn,constateer ik na een tijdje,voel ik niet. Misschien is dat niet zo gek,want het is me wel vaker opgevallen dat je je eigen pijn moeilijk onthoudt. Het is bijna onmogelijk oorpijn uit je jeugd opnieuw te beleven. Je herinnert je wat je deed door de pijn,maar de pijn zelf is niet opgeslagen. Met vernedering werkt dat anders,dat is een nooit verdwijnende angel. En het lukt me wél iets te ervaren van de ondergane vernedering en van het sadisme van de beul – het Toptuig dat altijd in de buurt is. Nu valt me op dat de zwart-witfoto van de rug kleur krijgt door het beeld ernaast,door de donkerrode en blauwe vormen. Zo donkerrood moeten ook de merktekens zijn,als van geronnen bloed;op sommige plekken zijn de korsten al van de wonden afgesprongen. Daaraan valt af te lezen hoe lang geleden de foltering heeft plaatsgevonden. Deze foto is gemaakt op het moment dat de wond overgaat in litteken. De zwarte tekening met de roodblauwe vormen verbeeldt die de abstractie van de gefolterde rug? (bladzijde 276-277) Wordt vervolgd. Nu weer een gedicht van Breyten Breytenbach uit de bundel ‘De windvanger’. ‘GEDICHT OP WC-PAPIER/////’s nachts is inderdaad alles mogelijk:/dit grote rode gebouw dat ik bewoon,/zijn cementen gangen en zijn stalen versperringen,/vervagen – slechts schijnwerpers en eenzame bewakers/in hoge torens proberen de schijn op te houden;/de gevangenis wordt een klooster///van mijn bed neem ik het kussen/en rol het stijf op – dit is mijn zafu-/voor de muur binnen de geheiligde ruimte/ maak ik sampai/want diep in mijn oren is het holle geluid/van de houten vis die gegongd wordt/en ik kruis mijn benen en mijn ademhaling/daar waar ik niets kan zien,/om zo in de werkelijkheid terug te keren(?)'(bladzijde 134) Wordt vervolgd. Het gedicht is nog niet af.